De ironie wil dat hij Mooij heet – op atelierbezoek bij Olaf Mooij
Alex de Vries ging op bezoek bij Olaf Mooij. ‘Het atelier van Olaf Mooij is een grote werkruimte en tegelijkertijd een opslagloods, een garage en een depot, een geluidsstudio, een natuurhistorisch researchcentrum en een montagehal, een mediatheek en een archief, een denk- en maakplek, een feestruimte en een schaftkeet. Alles zit erin.’
Soms zijn het kloostercellen, dan weer rommelzolders, leslokalen, laboratoria, studio’s, loodsen, schuren, hallen, gymzalen, huiskamers, kelders, tuinhuisjes, bezemkasten, enzovoort. Kunstenaarsateliers komen in veel gevallen overeen, maar ze kunnen ook enorm verschillen. Altijd zijn het werelden van verbeelding. Als ik in Kunst & Complex aan de Keileweg in Rotterdam het atelier van Olaf Mooij (Rotterdam, 1958) bezoek, betreed ik zo’n wereld in optima forma. Al 35 jaar werkt hij hier met als naaste buurman Joep van Lieshout met wie hij op de Rotterdamse kunstacademie heeft gezeten en met wie hij tijdens de studie al ateliers aan de Müllerpier naast de Euromast bij de Maastunnel kraakte. Kunst & Complex is een bolwerk van Rotterdamse kunstenaars met bravoure en huisvestte een tijdlang ook drie gastateliers en kunstruimte Bureau Dijkstra, pal naast de werkplaats van Mooij, die er regelmatig exposeerde. Inmiddels zijn er plannen bij de 25 gebruikers om Kunst & Complex te kopen en er een onafhankelijke plek van te maken met opnieuw een presentatieruimte en een restaurant.

Het atelier van Olaf Mooij is een grote werkruimte en tegelijkertijd een opslagloods, een garage en een depot, een geluidsstudio, een natuurhistorisch researchcentrum en een montagehal, een mediatheek en een archief, een denk- en maakplek, een feestruimte en een schaftkeet. Alles zit erin. Je zou denken dat het een mancave is, maar Olaf Mooij is eigenlijk iemand die niets moet hebben van machismo.
Hoewel hij als beeldend kunstenaar furore maakte met zijn autosculpturen is hij niet geïnteresseerd in dikke uitlaten en verchroomde velgen en de optreksnelheid van racewagens. ‘Ik ben eigenlijk druk bezig zoveel mogelijk afstand van de auto te nemen. Maak je ergens anders druk over, doe iets zinvollers. Ik heb een obsessief vermogen om er iets goeds van te maken.’ Goed beschouwd zijn de vroege autosculpturen die hij maakte zoals de Chesterfield uit 2003 die in de collectie van Museum Boijmans van Beuningen is opgenomen en de Braincar uit 2005 daar al voorbeelden van. Zijn autobeelden zijn geen verheerlijking van het vervoersmiddel als heilige koe die de mensheid het ultieme gevoel van vrijheid verschaft, de mogelijkheid om te gaan waar je wilt, maar kritische vehikels voor het denken over milieu en overconsumptie.


Olaf Mooij heeft zijn hele leven in het Rotterdamse Delfshaven en omgeving gewoond en gewerkt. Zijn vader was de keramist Henk Mooij en zijn moeder maakte wandkleden en beheerde de winkel aan de Beukelsdijk waar de keramiek van haar echtgenoot aan de man werd gebracht. ‘Ik wist nooit wat ik moest gaan worden later, al had ik genoeg te doen in de kelder onder ons huis die onder meer functioneerde als een laboratorium en een bioscoop en waar ik me bezighield met ruimtevaart, radio’s demonteren, boxen bouwen enzovoort,’ vertelt Olaf Mooij over zijn jeugd. ‘Ik deed al zeven jaar over de basisschool en ik was eigenlijk voorbestemd voor de technische school maar kwam op de individuele mavo terecht waar ik zes jaar in plaats van vier jaar op heb gezeten. Ik heb ook zes jaar op de kunstacademie gezeten, terwijl de studieduur vijf jaar was. Toen ik in het vijfde jaar zou afstuderen had ik mijn scriptie die ik voor docent Marie-Antoinette Reuten moest schrijven niet gemaakt, dus ik moest het eindexamenjaar overdoen. Uiteindelijk heb ik helemaal geen scriptie geschreven. De noodzaak daarvan verdween naar de achtergrond. Ik ontving mijn docenten al in mijn atelier aan de Müllerpier. Ik zat op de afdeling ‘ruimtelijk ideeontwerpen’ met Gust Romijn als coördinator en docenten als beeldhouwer Arie Berkulin, Gijs Voskuil die modeltekenen gaf en Heppe de Moor die ideematig tekenen doceerde. Ik deed eindexamen in 1983 en studeerde af met varianten op wapentuig. Het waren grote objecten, zoals een aardbol met een scherpe punt en ze verzopen in de hoeveelheid vorm die ik erin probeerde te stoppen. Als reactie daarop ben ik daarna werk gaan maken met voorwerpen die al bestonden en die ik in strakke composities rangschikte, zoals verfbakjes die ik afgoot in gips. Het was in dezelfde tijd dat Joep van Lieshout werkte met bierkratten als sculpturaal materiaal. Later ben ik met gebruiksvoorwerpen als zodanig gaan werken, teilen die ik rangschikte tot tempels, of stootwillen van schepen die ik toen exposeerde in oude vouwagens die ik voor vijfentwintig gulden kocht en als rijdende expositieruimtes door de stad verplaatste. Deze zogenaamde Piratenwagens trokken tijdens het vervoeren altijd veel aandacht wat me goed beviel, want als ik iets maak wil daarmee naar de mensen toe. Ik maak mijn werk niet alleen voor mezelf. Daar word ik niet gelukkig van. Zo kwam ik op het idee om een mobiele geluidsinstallatie te maken. Het begon met een apparaat dat ik, zoals een schildpad zijn schild draagt, op mijn rug droeg, in feite een audio rugzak. De rijdende geluidsinstallatie die daaruit voortkwam was de DJ Mobile uit 1999 waarmee ik party’s afging waar ik plaatjes draaide. Dat doe ik tot op de dag van vandaag. Uiteindelijk heb ik dat werk aan Studio Brussel verkocht, maar inmiddels weer teruggekregen, toen ze het weer van de hand wilden doen.’



De eigenzinnigheid van de sculpturen van Olaf Mooij bestaat eruit dat ze personificaties zijn van opvattingen, ideeën en overtuigingen in een vorm die in wezen kunstmatig en mechanisch is. Hij doet er iets mee waardoor het industriële object een anatomisch voorkomen krijgt met een misvormd karakter. Het dode beeld wordt een levend wezen. Hoewel hij zelf alles bouwt is hij geen alleenheerser van een eigen beeldenrijk, maar eerder een gezagsondermijnende actievoerder die aanschouwelijk maakt hoe we de wereld te gronde richten. Zijn Haircars uit 2000-2005 tonen aan dat we ons dusdanig vereenzelvigen met uiterlijk vertoon dat zelfs onze auto’s een toupet dragen waarmee we verhullen dat we een kale kop hebben. De autosculpturen die hij maakt houden de mensheid een zelfbeeld voor. Zijn Braincar, uitgerust met een hersenbloemkool als kap, deed dat in bij uitstek door met drie videocamera’s te filmen wat er gedurende de dag al rijdend allemaal voorviel. ’s Avonds projecteerde de hersenauto deze beelden op de binnenkant van de hersenen en dat kon je dan aan de buitenkant zien.
Door die audiovisuele kant van zijn sculpturen wist Olaf Mooij een beeldende praktijk te ontwikkelen waarmee hij een veelgevraagde deelnemer aan theaterfestivals als De Parade en Oerol werd. Hij onderscheidt zich op dergelijke manifestaties door de perfectionistische afwerking van zijn voertuigen. Hoewel vrolijk en vermakelijk, hebben zijn festivalobjecten altijd een serieus aspect in hun technische volmaaktheid en superieure vormgeving en uitvoering. Gedurende de jaren veranderden ook de intenties die hij met zijn aanwezigheid op festivals heeft, door niet alleen muzikaal vermaak te bieden maar een kritischer visie op verkeersmobiliteit laten zien, wat hij nog nadrukkelijker deed in de meer museale presentaties van zijn werk.


‘Door de jaren heen heb ik een steeds grotere hekel aan het verkeer gekregen. Het is gevaarlijk, omdat mensen zich agressief en onbeleefd gedragen met uitwassen als het rijden onder invloed van lachgas, naast alcoholgebruik en telefoneren en appen tijdens het rijden. De Chesterfield was nog een hele lieve auto die ik maakte door het bewerken van een kleine Engelse auto, de Standard Ten. Dat leverde een beeld op dat paste in de verzameling surrealistische kunst van Boijmans Van Beuningen. Inmiddels ben ik druk bezig afstand te doen van de verheerlijking van de auto door te suggereren dat er angstaanjagende mutaties ontstaan door genetische manipulatie. Ik kweek in mijn laboratorium autospermatozoïden waaruit als het ware organische misfits ontstaan die laten zien dat het de verkeerde kant opgaat. Ik laat de wereld zien als een autokerkhof, een zwartgeblakerde globe bedekt met wrakken. Ik presenteer de auto als een virus, zoals de naam van de Volkswagen T5 ook onwillekeurig naar een virus verwijst, de bacteriofaag T5 die specifiek E. colibacteriecellen infecteert. Ik laat zien dat de auto gedoemd is de fossiele gedaante van onze tijd te worden. Mijn DJ Mobile kent nu een variant als Doomsday Soundmachine. Ik bedrijf letterlijk een vorm van Carcheologie, een museaal paviljoen waarin ik een verzameling laat zien van artefacten uit een beschaving die ten onder is gegaan aan de verbrandingsmotor.’
In zijn tekst Het pleidooi dat hij over de achtergrond van zijn werk schreef is hij er ondubbelzinnig over: ‘Onze leefomgeving [wordt] geteisterd door onze heilige koe (…) De auto moet als moordenaar, vervuiler en materiaalverslinder gezien worden en zeker niet cool zijn zoals alle reclames ons willen doen geloven.’
In de zomer van 2026 staat een grote museumvullende tentoonstelling van zijn werk gepland in Museum Vlaardingen. Als een voorproefje neemt Olaf Mooij me mee op een uitgebreide rondgang door zijn werkplaats langs alle voertuigen, de op kweek gezette biorobotica, de op sterk water bewaarde misgeboorten, de reageerbuizen gevuld met in vitro fertilisatie van bedenkelijke celdelingen en de indrukwekkende meterslange monumentaal ogende Stormram waarop hij miniatuurmodellen van zelfdestructieve mechanica heeft uitgestald. Ook nieuwe werken, zoals De Knots waarin hij miniatuurauto’s heeft samengesmolten, representeren zijn verhouding tot de negatieve invloed die de auto en het daarmee samenhangende menselijke gedrag hebben op onze leefomgeving en het milieu. Daarmee maakt hij een apocalyptische visie zichtbaar. Olaf Mooij laat zien dat hij als kunstenaar zich persoonlijk verhoudt tot die teloorgang en dat hij er niet werkloos naast kan blijven staan om toe te kijken. De ironie wil dat hij Mooij heet en dat hij als kunstenaar altijd ook een vorm van schoonheid nastreeft om de kwaliteit van zijn werk fundament te geven, ook als de inhoud van het werk een desastreuze uitkomst voorspelt. Zijn werk straalt met die onontkoombare rampscenario’s toch een vrolijke menselijke zelfwerkzaamheid uit. Nog is niet alles verloren. Zo heeft hij met de mobiele sculptuur De Koets een verrijdbare, zelfstandige werkplaats gebouwd die hij overal neer kan zetten om ter plekke een sculpturale aanklacht te bewerkstelligen die nodig is om in te zien dat we op de verkeerde weg zijn. Het is tijd om de afslag te nemen. ‘Ondanks alles heb ik wel het leukste beroep van de wereld, maar ik moet wel een beetje opschieten met mijn missie om te laten zien dat we op weg zijn de wereld te gronde te richten.’