Een niet vol te houden mix van artistieke chaos, kansen grijpen en vrijwilligersenthousiasme – het jaar van Mounir Eddib
Voor Mounir Eddib was 2025 een jaar van grote successen. Hij sleepte vele prijzen in de wacht, bemachtigde een atelier, kreeg een grote solotentoonstelling en werd opgepikt door Galerie Ron Mandos in Amsterdam. Mister Motley vroeg Mounir in zijn eigen woorden terug te blikken op deze achtbaan. ‘Omdat ik afkomstig ben uit een arbeidersgezin en opgroeide in een mijnwerkerscité in het als achtergesteld beschouwde Belgisch-Limburg, is de commerciële kunstwereld nieuw terrein.’
Ik zal het moment nooit vergeten dat kunstenares Aline Thomassen me – in het Marokkaans-Arabisch dan nog – uitriep tot winnaar van de Gilbert de Bontridderprijs tijdens de afstudeerceremonie aan de Maastricht Academy of Arts. Het was overweldigend. Ik was de eerste uit mijn familie die een bachelor afrondde.
De maanden ervoor zijn een totale waas in mijn hoofd. Ik werkte 20 uur per week als coördinator van het Young Office, de jongerenafdeling van het Bonnefantenmuseum terwijl ik ook volop aan de slag ging als vrijwilliger bij The Building / Genk, een stichting die ik mee oprichtte. Ik ben een van de weinigen uit mijn jaar die nu professioneel bezig is met kunst. De studies bereidden je totaal niet voor op de arbeidsmarkt. Dat is jammer, want studeren in Nederland is best prijzig.
De afstudeerceremonie was het startschot van een rollercoaster aan gebeurtenissen en emoties. Ik heb meerdere bucket list items mogen afvinken. De ene prijs na de andere volgde, mijn werk belandde in enkele museale en publieke collecties. Ik werd opgevist als project artist bij Galerie Ron Mandos in Amsterdam. Spannend om samen te werken met een galerie van dergelijk kaliber. Dankzij hen mocht ik onder andere een solo booth invullen op Art Brussels.
Ook heb ik eindelijk een eigen atelierruimte in mijn thuisstad Genk. Mijn atelier is een tweede thuis, een safe space. Het is als een keuken waar ik kan experimenteren met verschillende ingrediënten. In mijn studio kan ik me terugtrekken om gedachten en gevoelens om te zetten in een kunstwerk. Of gewoon even niksen. Ik werk de laatste tijd vaak 7 dagen op 7, opgezweept door een eerlijk gezegd niet vol te houden mix van artistieke chaos, kansen grijpen en vrijwilligersenthousiasme.
Het is een ding om kunst in je atelier te maken, maar om het te delen met een publiek is andere koek. De persaandacht is een tweesnijdend zwaard. Het voelt als erkenning voor je werk, maar omgaan met journalisten is een leerproces. Zo wordt vandaag de dag van kunstenaars verwacht dat ze hun kunst kunnen uitleggen. Voor mij hoeft dat niet altijd. Ik wil dat het werk voor zich spreekt of dat mensen er hun eigen interpretatie aan geven. Door het contact met de pers, de galerie en kopers heb ik willens, nillens meer moeten leren praten over mijn werk. Dat is niet vanzelfsprekend, want de thema’s die ik behandel zijn erg persoonlijk en doorleefd, wat het moeilijk maakt om bepaalde dingen te benoemen. Vaak omzeil ik dit een beetje door meer op de materialen en het maakproces te focussen.
Het lijkt sommige lui tegen de borst te stoten: al die erkenning voor kunstenaars van kleur. Voor een recensent deed de lijst van winnaars van de Buning Brongers prijs – met uitsluitend personen met een biculturele achtergrond – een ‘agenda vermoeden’. Een kromme redenering, zeker omdat ik drie andere prijzen binnenrijfde, waaronder een publieksprijs. Is dat dan allemaal omdat ik een knuffelallochtoon ben?
En dan was er dat interview dat leidde tot de polariserende krantenkop ‘Van de Aldi en de bouw naar een plek in musea’. In plaats van een focus op de erkenning van mijn kunstenaarschap, fabriceert dit soort redactionele framing een problematische link tussen migratieachtergrond en “toevalstreffer” verhalen. ‘Was beter in de bouw gebleven’ was dan ook een zo goed als uitgelokte online reactie op dat artikel, gelukkig naast vele felicitaties en uitingen van steun.
Omdat ik afkomstig ben uit een arbeidersgezin en opgroeide in een mijnwerkerscité in het als achtergesteld beschouwde Belgisch-Limburg, is de commerciële kunstwereld nieuw terrein. The Building / Genk, de stichting waar ik ondertussen anderhalve dag per week werk als artistiek coördinator, vormt hierbij een goed tegengewicht. The Building is een autonoom multidisciplinair kunsthuis, collectieve werkplaats en een artist-driven community voor opkomende kunstenaars. We vertrekken vanuit een diep gevoel van urgentie gevoed door aan den lijve ondervonden structurele ongelijkheid. We lappen onze laars aan het onderscheid tussen “hoge” en “lage” kunst. Diversiteit en inclusie vormen het DNA van onze stichting, in ons leeft het mijnverleden voort. We trekken kunstenaars aan die ondervertegenwoordigd zijn in het reguliere kunstcircuit. Kunst maken kan een solitaire bezigheid zijn. Deel uit maken van zo’n gemeenschap geeft daarentegen een gevoel van solidariteit, zelfredzaamheid en eigenaarschap.
Na met pijn in het hart afscheid te hebben genomen van mijn collega’s in het Bonnefanten – drie jobs tegelijk was onhoudbaar – spendeerde ik een groot deel van het jaar aan de voorbereiding van mijn eerste institutionele solo: Taliswoman in Z33, Hasselt. Ik ben de kleinzoon van een mijnwerker die in de jaren zeventig als “gastarbeider” naar België kwam en de zoon van Marokkaanse ouders afkomstig uit het grensgebied met de Westelijke Sahara. Mijn huidige werk is dan ook nauw verbonden met thema’s zoals arbeid en migratie. Terwijl de officiële geschiedschrijving over de steenkoolmijnen vaak de nadruk legt op hun economische bijdrage, focus ik op het onzichtbare, het mystieke, het intieme. Geïnspireerd door mijn moeder vestigde ik de aandacht op de onderbelichte rol van vrouwen in het mijnverleden van Genk. Een hedendaagse weerslag hiervan kwam ook tot uiting in een collectief werk waarbij een vooral vrouwelijk en queer ledengroepje van The Building in gesprek ging tijdens het boetseren van keramische kralen, die samen met loden schijfjes en andere symbolisch geladen objecten met koraalrode draad op diepblauwe mehlfas werden genaaid. Deze lange stukken stof geïmpregneerd met indigo worden in en rond de Sahara vooral gedragen door oorspronkelijk nomadische bevolkingsgroepen. Naast bescherming tegen de felle zon, is dit kledingstuk ook de uiting van een mobiele maar tegelijk onuitwisbare identiteit.
Taliswoman benadrukt de kracht en betekenis van ruimtes en praktijken die vrouwen zich hebben toegeëigend, zoals beschermende volksrituelen die thuis worden uitgevoerd in families van etnische en islamitische minderheden. Een substantie uit zulke rituelen is al-qatran, natuurlijke teer die gewonnen wordt uit de verbranding van jeneverbes- en cederhout. De teer heeft een aardse, kruidige, vrij indringende, zij het onschadelijke geur. Het was fascinerend om te zien welke, soms heftige reacties de reuk opriep en bij wie. Sommige witte bezoekers konden er niet goed tegen, een enkeling werd wat misselijk. Een journaliste klaagde dat ze zich een uur lang had moeten douchen om de geur uit haar lijf en leden te krijgen. Bezoekers met een Marokkaanse of Turkse achtergrond werden bij het betreden van de ruimte daarentegen bevangen door een gevoel van warmte en geborgenheid: de vertrouwde geur bracht hen terug naar hun thuis of het land van herkomst van hun (groot)ouders.
Mijn moeder is niet naar de expositie komen kijken. Andere mensen in mijn omgeving lijken daar meer moeite mee te hebben dan ikzelf. De overwegend witte kunstwereld staat mijlenver van het dagelijks leven van mijn familie. Ze maakten veel emotionele en economische offers om hun kinderen van een betere toekomst te voorzien. Ik weet zeker dat ze trots op me zijn, maar ze maken zich zorgen om het precaire bestaan van beroepskunstenaars – in België leeft de overgrote meerderheid inderdaad onder de armoedegrens en voorlopig kan ik nog niet leven van mijn penseel, toch niet na aftrek van alle onkosten en belastingen.
Taliswoman is in zekere zin een hommage aan mijn moeder. Ze was dan wel niet fysiek aanwezig op de expo, toch is mijn moeder in haar bewustzijn altijd met haar kinderen bezig. Ik moet denken aan de momenten dat ik laat thuiskom en haar zie knielen op een gebedskleed voor de salaat die ze vijf keer per dag uitvoert. Ze roept dan bescherming op voor wie haar lief is, met smeekbedes of duas, zoals: ‘mogen de stekels die onze weg versperren, verdwijnen’. Achter dit succesvol kind staat een ijzersterke moeder.