Hell you call a dream – Horror en nostalgie in het werk van Alejandro Galván
‘De hel is een treffende metafoor voor een wijk die wordt gekenmerkt door conflicten en ongelijkheid en waar mensen in een constante staat van alertheid, verveling, uitputting en zelfs verdriet moeten leven.’ In prachtig meanderende taal getuigt kunsthistoricus Tonatiuh López van de imposante schilderijen van Alejandro Galván, nu te zien in Marres. Zowel López als Galván groeiden op in uiterst dichtbevolkte Mexicaanse buurten waar het dagelijks leven met beproevingen komt. ‘Toen ik zijn werk ontdekte, was ik overweldigd,’ schrijft López – tevens één van de curators van de tentoonstelling, ‘het was de eerste keer dat ik een schilderij van zulke monumentale proporties zag, waarin scènes, personages en landschappen uit de hel die ik mijn thuis noemde, waren opgenomen.’
Ik ben geboren in Ecatepec, in de deelstaat Mexico, een gemeente van het grootstedelijke Mexico City. Ecatepec had al een eigen geschiedenis voordat de bevolkingsgroei en stedelijke explosie het tot een van de grootste, meest dichtbevolkte en meest gewelddadige buitenwijken van ons land maakten. Hier is van de imaginaire plek van straf en kwelling die we de hel noemen een concrete, geografisch begrensde ruimte gemaakt. De harde werkelijkheid voor mensen die leven met het diepe verlangen om er ooit aan te kunnen ontsnappen.
“De hel van de levenden is niet iets wat nog zal komen; als er één is, dan is het die waarin we al leven, elke dag, die we samen creëren. Er zijn twee manieren om ermee om te gaan. De eerste is makkelijk voor velen: je laat je erin meevoeren tot je haar niet meer opmerkt. De tweede is lastig en vraagt voortdurende oplettendheid en toewijding: probeer te herkennen wie en wat, midden in die hel, geen deel uitmaakt van de hel — en zorg dat dat blijft bestaan, geef het ruimte.”
Italo Calvino, Onzichtbare Steden, 1972
Alles wat ik weet is dat je eerst boos moet worden.
Je moet zeggen: Ik ben een mens,
godverdomme, mijn leven heeft waarde!
Hell on Earth, KAS:ST
Zoek op internet naar het woord ‘Ecatepec’ gevolgd door ‘hel’ en je zult koppen tegenkomen zoals: ‘Ecatepec, een stukje hel’, ‘Ecatepec, de Mexicaanse hel’ of ‘Ecatepec: hel voor jongeren die willen ontsnappen.’ Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de krantenartikelen die in verschillende gradaties van sensatiezucht het klimaat van angst, onzekerheid en institutionele verwaarlozing beschrijven dat de inwoners van deze gemeente ervaren.
De hel is een treffende metafoor voor een wijk die wordt gekenmerkt door conflicten en ongelijkheid en waar mensen in een constante staat van alertheid, verveling, uitputting en zelfs verdriet moeten leven. Uiteindelijk voelt dat als een kwelling of een gevangenisstraf. Een van mijn vele moeders is hier, zoals miljoenen anderen, op zoek naar betere kansen, vanaf het platteland naartoe verhuisd. Ze vertelde dat ze na aankomst aan haar vader vroeg: ‘Waarom heb je ons naar deze hel gebracht?’ Hij keek haar zwijgend aan, niet wetend hoe hij moest antwoorden.
Ik was een van die jongeren die opgroeiden met het verlangen om te ontsnappen. Mexico City was de beste plek om mezelf te redden. Ik bracht er de dag door, studerend of werkend—hoe dan ook, bezig met de voorbereiding op een uitweg—voordat ik uitgeput thuiskwam, soms met minder bezittingen, om te gaan slapen en te dromen over de mogelijkheid van een ander leven.
Anderen berusten in hun lot. Voor hen is het doorstaan van kwellingen draaglijk, zolang deze het instant geluksgevoel maar niet bederft. Zolang we geen stukje land verliezen vlakbij een van de grootste steden ter wereld, wat maakt het dan uit of we soms een demon zijn of een andere keer veroordeeld tot een georkestreerde hel waarin iedereen kennelijk zijn plek duidelijk heeft afgebakend? Voor degenen die de hel hun thuis noemen, kan rust juist beklemmend zijn. Tenminste, dat is wat ons is aangepraat. We hebben onze staat van waakzaamheid genormaliseerd en geleerd te lachen om de onvoorstelbare extremiteiten die ons leven teisteren.
Wij die aan deze kant van de wereld leven, geloven liever dat we gewend zijn geraakt aan de chaos en dat het echte ongeluk zou zijn om geboren te worden in Zwitserland en dit allemaal te moeten missen.
Al deze informatie is relevant omdat het werk van Alejandro Galván precies dit leven laat zien. Toen ik zijn werk ontdekte, was ik overweldigd. Het was de eerste keer dat ik een schilderij van zulke monumentale proporties zag, waarin scènes, personages en landschappen uit de hel die ik mijn thuis noemde, waren opgenomen. Acht jaar geleden zag je zelden alledaagse scènes uit deze buitenwijken in de hedendaagse kunst afgebeeld. Ons volk was alleen zichtbaar in kranten, meestal als criminelen, lijken of vermisten.
Alejandro Galván komt uit Nezahualcóyotl, een van de grootste en dichtstbevolkte voorsteden van de deelstaat Mexico. Terwijl het dichtbijzijnde Ecatepec een bevolking heeft van 1.645.352 mensen verspreid over 186,9 km², wonen er in Nezahualcóyotl 1.072.676 mensen op een gebied van slechts 63,44 km², wat neerkomt op gemiddeld bijna 17.000 inwoners per vierkante kilometer. Daarmee is het een van de dichtstbevolkte gemeenten van heel Mexico. Terwijl het naburige Chimalhuacán in 1259 werd opgericht en in zijn huidige vorm rond 1842 werd gebouwd, werd Neza, zoals de voorstad hier wordt genoemd, pas in 1963 aangelegd op land dat ooit deel uitmaakte van het Texcocomeer. Dit land werd door enkele andere gemeenten van de deelstaat Mexico en Mexico-Stad afgestaan om een forenzenstad te bouwen voor migranten uit andere delen van het land die in de hoofdstad kwamen werken.
Afgezien van zijn rechthoekige verkaveling, werd de stad gebouwd zonder enige vorm van stadsplanning. Ook ontbrak het besef dat het een van de dichtstbevolkte arbeiderswijken van het land zou worden. Tegenwoordig kampt Neza met serieuze problemen op het gebied van vervoer, armoede, geweld en openbare orde, evenals een tekort aan diensten, instellingen en openbare ruimten. Daarnaast zijn er andere problemen, zoals een wildgroei aan zwerfhonden en ongedierte—ratten, vliegen en insecten—als gevolg van open vuilstortplaatsen, straathandel, open riolen en een gebrekkige afvalinzameling. Een van de stedelijke mythes over het ontstaan van Neza is dat men de bouw ervan beval met het doel een arbeidersstad te creëren die de sterke winden die Mexico-Stad binnenkwamen, zou helpen afremmen. Dit is niet eens zo ver van de waarheid, als je bedenkt dat het een van de gemeenten in het grootstedelijk gebied is met de slechtste luchtkwaliteit.
Als je nooit op zo’n plek hebt gewoond, is het lastig te doorgronden welke vormen het leven daar aanneemt. Het is moeilijk om de wonderen die er soms plaatsvinden te begrijpen, maar ook de complexe problemen waarmee de bewoners dagelijks worden geconfronteerd en de ingenieuze manieren waarop ze ermee omgaan en hun bestaan bevechten. In die zin zijn de schilderijen van Alejandro Galván een geweldige introductie voor wie de rauwe realiteit van het leven in zo’n gebied wil zien. De kunstenaar zegt dat hij met zijn schilderijen probeert een ervaring te creëren die lijkt op het moment dat je een tempel in het Oosten binnengaat. Je wordt omringd door draken, demonen en andere beesten die je eraan herinneren dat sommige van deze wezens deel uitmaken van een goddelijke ervaring en er niet alleen zijn om je bang te maken, maar ook om je te beschermen.
Adatiel (2016-2022) was het eerste werk dat ik leerde kennen van Galván. Adatiel is de naam van een engel of demon. Een luchtgeest, wiens naam betekent ‘hij die het land doorkruist’. Dwalen vormt voor Galván het belangrijkste creatieve hulpmiddel en inspiratiebron voor zijn werkproces. De kunstenaar dwaalt door de straten van zijn geboortestad Nezahualcóyotl. Hij schetst of fotografeert gebeurtenissen en personages die zijn aandacht trekken. Vervolgens combineert hij ze met beelden uit archieven, persmateriaal, familiealbums en populaire cultuur om momentopnames te creëren. Zijn grootschalige composities doen recht aan de niet-vertelde verhalen en onderbelichte figuren uit de voorsteden, gebieden die ooit als belofte golden, maar nu vooral symbool staan voor verval.
Het werk dwong me om, net als Adatiel, het land te doorkruisen. Alles in dit werk voelde voor mij ongelooflijk vertrouwd, zelfs het monsterachtige beest dat boven alle personages uittorent en je met een versteende blik achterlaat, onzeker of het een waakhond is die hen beschermt tegen buitenstaanders, of een cipier die hen tegenhoudt. De hond ziet er agressief uit—boos maar ook bang. Hij staat voor personages met eenzelfde nomadische bestaan: zwervers, verslaafden, straatprostituees, bendeleden, roedels zwerfhonden, en ga zo maar door. De enige reden dat ik die dag niet werd gebeten door de hond, was omdat het schilderij als een spiegel voor me werkte. Ik keek van binnenuit: ik stond achter de hond, net als de andere figuren, en liep ‘door die straten van God, biertje in de hand, door de wijk, liefdesliedjes zingend,’ zoals in het nummer van Sam Sam, een van de bekendste rock urbano-bands uit de streek.
Galván noemt de monsters die in zijn schilderijen voorkomen titanen. De machtige, gigantische, bijna mythische wezens domineren zijn landschappen van rampspoed, melancholie, geweld en verlatenheid. Ze waren de eerste bewoners van de heidevelden en heuvels waarop nu de zelfgebouwde huizen staan van miljoenen mensen. Op zoek naar een beter leven hebben ze op bijna anarchistische wijze de buitenwijken rondom het eveneens gigantische Mexico-Stad gebouwd. Diezelfde heidevelden en heuvels verzakken en brokkelen nu af, omdat ze het leven van de miljoenen die per ongeluk vast kwamen te zitten, niet langer kunnen dragen.
De beesten in Galváns werken gaan vaak samen met andere gruwelijke en catastrofale beelden, alsof de demonen er in feite zijn om een soort voortdurende straf te garanderen. Ik denk aan de muurschilderingen die in de zestiende eeuw samen met de inheemse bevolking werden gemaakt om de eerste kerken in Nieuw-Spanje te versieren, zoals die in de open kapel van Actopan of de kapel van Santa María Xoxoteco, beide in de deelstaat Hidalgo, Mexico. Daar werden beesten gebruikt om angst in te boezemen en de inheemse bevolking tot het christendom te bekeren. Het zijn eschatologische schilderingen die demonen tonen die mannen en vrouwen in de hel kwellen, maar ook scènes van de verdrijving uit het paradijs en het laatste oordeel. De kwellingen van de hel waren een pastoraal instrument om de opstandige geesten van de inheemse bevolking te bedwingen. Net als in Galváns werk bevatten deze muurschilderingen ook beelden van verwoeste steden, zwervende, lijdende figuren en een hele stoet martelaren die ons uitnodigen om na te denken over de paden die we moeten kiezen om te voorkomen dat we in de hel terechtkomen.
Galváns schilderijen symboliseren de taaie pogingen van de inheemse culturen om hun tradities levend te houden en hun identiteit te behouden. Zo kunnen deze schilderijen, tegenover triomfalistische verhalen over vooruitgang, verbetering en succes, worden opgevat als ‘radicale geschiedenissen die de confrontatie aangaan met een minder keurig verleden, een verleden van uitsluiting, discriminatie, racisme en xenofobie die een erfenis van mislukking en eenzaamheid achter hebben gelaten.’ In Galváns werken roepen de enorme sociale ongelijkheid en de willekeurige manier waarop de inwoners de problemen van hun gebied improviserend oplossen bij de doorsnee toeschouwer niet alleen medelijden op, maar ook een zekere sympathie.
Dit is precies wat Galván bereikt met zijn schilderijen, want hoewel ze op het eerste gezicht vooral horror lijken te tonen, zijn er ook talrijke werken waarin de kunstenaar zijn dierbaren, metgezellen en buren afbeeldt in landschappen vol nostalgie, met een genegenheid die hen net zo goed of zelfs beter beschermt dan de beesten die hen vergezellen. Ik denk nu aan een serie genaamd Eugenia (2020), die de kunstenaar opdroeg aan zijn grootmoeder, waarin hij beelden uit familiealbums samensmelt met elementen uit zijn herinneringen en dromen. Of Ofelia (2025), een monument voor de slachtoffers van femicide, waarin hij de harde realiteit verving door een droomlandschap, en zo waardigheid en menselijkheid bood aan de resten van een vrouw die werd gevonden in de Río de la Compañía, een van de open watergangen in de regio waar lichamen van vermiste personen of misdaadslachtoffers worden gedumpt.
In sommige gevallen is de weergave van horror slechts een middel om de angst te verzachten. Het is een manier waarop de kunstenaar de angst buiten zichzelf projecteert door het in het hedonistische medium van de schilderkunst te gebruiken en het als droom te presenteren. Zelfs als je aan de hel ontsnapt, laat de hel je nooit los en moet je terugkeren om anderen te helpen hun vuur te doven. Dat is, denk ik, wat Galván probeert te doen met zijn werk. Hij schept om zichzelf en anderen te redden van de angst waarin zij leven.
Als ik refereer aan de dromen in Galváns werk, doel ik op de verontrustende beelden die blijven hangen in de droomwereld, elementen die elke logica tarten, chimères. Hier bedoel ik niet alleen de beesten, maar ook hoe elementen van realiteit en herinnering op elkaar liggen in een verwarrende, overweldigende palimpsest. Als Galván de geschiedenis schildert, dan zijn dromen er een actief onderdeel van. Als je naar deze schilderijen kijkt, zou niemand durven zeggen dat het ‘een droom’ zou zijn om erin te leven. In feite lijken ze scènes op te roepen die zo uit een oorlogsgebied komen, of op z’n minst een landschap waar necropolitiek heerst. Zo versterkt de dromerige, nostalgische aard van deze werken de gruwelijke realiteit van degenen die ze schilderen en bekijken.
Toen Freud werd gevraagd hoe hij nare dromen verklaarde binnen zijn theorie dat elke droom een verlangen bevredigt, antwoordde hij, in de woorden van Walter Benjamin: ‘Dergelijke dromen bevredigen het verlangen onszelf te troosten voor de ellende die het ontwaken met zich meebrengt.’ Wanneer we wakker worden uit een verschrikkelijke nachtmerrie, voelt de alledaagse ellende draaglijk. Het is zeker verleidelijk om dit model te gebruiken om de onuitsprekelijke horror van bepaalde dromen, of van situaties waarin we half wakker of zelfs helemaal wakker zijn, te verklaren. Zou het niet voortkomen, zo kan men zich afvragen, uit de behoefte om de zekerheid van de dood te verzachten met een horror die nog dieper is in het aangezicht van andere onzekerheden die we misschien vermijden?
Het vergelijken van dit leven met de hel toont ook een zucht om het te vernietigen. Het afbreken, ontleden, alsof het één van de duizenden lijken is die dagelijks in deze gebieden worden gevonden, in een poging een oud misdrijf op te lossen waarbij alle aanwijzingen verloren zijn gegaan en iedereen over het plaats delict is gelopen, waardoor deze zóveel veranderd is, met zoveel toevoegingen en weglatingen, dat het alleen nog vergeleken kan worden met het product van een bizarre fantasie. Maar nee. Wat zij en wij hel noemen is niets anders dan het steeds bewuster worden van ons ongeluk, van de hopeloosheid van het leven op plekken waar niets anders rest dan creatief te blijven weerstaan. Zoals een van mijn beste vrienden, die in een andere hel woont, zegt: ‘Hier is het einde der tijden al aangebroken.’
Als het ergste al gebeurd is en onze ellende alleen maar kan groeien, dan is het logisch het verloop van de gebeurtenissen zo snel mogelijk te stoppen door wakker te worden. Daarom lijken Galváns taferelen altijd te spelen in een zekere eindtijd, waarin veel van de rampspoed van ons land samenkomen, net zoals het moment vlak voor de dood, wanneer je heel je leven nog eens voorbij ziet flitsen. Deze visioenen vallen samen met de kreten van de goden die zagen hoe ons land ontstond en verlangen naar een nieuwe grootsheid zagen mislukken door onverwacht conflict.
Ik denk aan een van de beesten die Alejandro afbeeldt in het schilderij genaamd Cassriel, de demon van het wenen of de dichter van de hel, waarin een storm woedt boven het hoofd van een wolf, waardoor ze lijkt te ontploffen; of een ander van een reuzenkat die in agonie lijkt te krijsen, zozeer zelfs dat het meerdere vervormde gezichten heeft. Beiden lijken zichzelf te vernietigen op het moment dat ze verschijnen, en dat lijkt hun les te zijn. Het uiteindelijke doel van deze schilderijen lijkt om de toeschouwer een diep besef van ellende bij te brengen, die het resultaat is van de verstoorde droom van de vooruitgang van nietsvermoedende mensen die leefden om lief te hebben in deze wereld. De droom schiep een gedoemde bevolking belast met de steeds complexere taak om levensproblemen op te lossen op een plek zo onherbergzaam dat zij zelfs de wil om te leven verplettert.
Ter gelegenheid van Alejandro Galváns Vultures & Fireflies bij Marres werd een boek uitgegeven, samengesteld door de curatoren Tonatiuh López en Laura Martínez. Deze publicatie bevat prachtig beeldmateriaal, essays en poëzie van Guadalupe Reyes, Mitzi Cuevas, Razzia Santillán, Lydiette Carrión, Adrián Román, Juan Pablo Ramos, Samuel Segura, Laura Martínez en Tonatiuh López, ontworpen door The Rodina.