‘Ik denk niet in woorden’ – de vrijzinnige textielkunst van Marianne Kemp
Bij Marianne Kemp is een textielwerk nooit een enkele lap stof. Altijd is de opengewerkte vorm van het textiel een zowel ruimtelijk als zintuigelijk gegeven. De vezels van de draad en het paardenhaar of plantenvezels raken in elkaar verstrikt en zetten iets in beweging. Alex de Vries ging bij haar op atelierbezoek.
In het atelier van Marianne Kemp (Woerden, 1976) op een bedrijventerrein in Zutphen staan twee kleinere en twee grotere weefgetouwen en textiele materialen van paardenhaar, plantenvezels, papier, linnen, katoen en wol. De werkplek oogt traditioneel en ambachtelijk, maar het werk dat ze ermee tot stand brengt kent een onstoffelijke gradatie en heeft een zelfstandig, concreet voorkomen. Textiel zet zij in als een manier om een kunstzinnige uitspraak te doen in een traditie van het werken in structuren en patronen die door middel van speelse variaties en specifieke materialen tot het domein van de vrije kunst behoren, zonder dat ze een mogelijke toegepaste functie in ruimtelijke situaties uitsluit.
Marianne Kemp groeide op in Woerden in een traditioneel gezin. Haar vader was metselaar en haar moeder was verantwoordelijk voor het huishouden en de opvoeding van de vier kinderen. Marianne Kemp heeft drie broers. Binnen dat gezin heeft zij met haar professionele praktijk in de beeldende kunst een uitzonderlijke positie. Zij is de enige in de familie die voor een professionele kunstpraktijk heeft gekozen. De vrijheid om de keuze voor een kunstvak te maken, werd haar gegund maar nauwelijks begrepen. Na de Mavo volgde ze in Alphen aan de Rijn de mbo Mode & Kleding, een hoofdzakelijk technische vakstudie. Daar ontwikkelde ze het voornemen om zich in de kunst te verdiepen. Tot dan toe was de beeldende kunst voor haar een vrijwel onbekend terrein. In het gezin waar ze opgroeide bestond geen culturele interesse, musea kende ze nauwelijks, in het buitenland was ze tot haar zeventiende nog nooit geweest.
Een stap naar de vrije textielafdeling van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag was met die achtergrond nog geen optie en ze koos voor de studie textielontwerpen die haar voorbereidde op een functie als designer voor de textielindustrie.
Marianne Kemp: ‘Tijdens mijn studie in Den Haag tussen 1995 en 1999 voelde ik me meer en meer aangetrokken tot de studenten van de autonome textielafdeling. Ik raakte bevriend met jaargenoot Scarlett Hooft Graafland die me in kunstzinnig opzicht stimuleerde in mijn ontwikkeling. Met haar maakte ik bijvoorbeeld een reis naar Mexico. We hebben nog altijd contact en we blijven elkaar inspireren. Omdat ik nauwelijks kunsttheoretisch geschoold was en me tekstueel niet goed uit kon drukken, moest ik vooral vertrouwen op mijn vermogen tot visualiseren. Ik zie het beeld dat ik wil maken voor me. Ik heb iets voor ogen dat in mijn verbeelding een samenhang krijgt en dat ik terug moet vertalen naar de manier waarop ik het kan maken. Dat is op het weefgetouw een rekenkundig proces met een grid als uitgangspunt waaraan beperkingen kleven die ik moet omzetten naar mogelijkheden door variaties te bedenken, specifieke materialen te kiezen en ruimtelijke toepassingen mogelijk te maken. Hoe iets in elkaar moet zitten, ontdek ik terwijl ik het maak. Op de academie stond de vrije schilderkunst nog ver van me af en kreeg ik pas na verloop van tijd het idee dat ik zelf als vrij beeldend kunstenaar zou kunnen werken. Dat gebeurde in het derde jaar toen ik stageliep bij kunstenaar Beppe Kessler (1952) die aan de Rietveld Academie in Amsterdam is opgeleid als textielontwerper maar tegenwoordig schilderijen en sieraden maakt.’
Hoewel ze daar als student nog nauwelijks weet van had vonden de vroege ontwerpen van Marianne Kemp aansluiting bij de ambitie van een aantal vrouwelijke kunstenaars in de textielkunst die haar voorgingen. Beppe Kessler was er een van, net als Corrie de Boer (1932), Madeleine Bosscher (1942), Marian Bijlenga (1954), Ria van Eyk (1938), Wil Fruytier (1915-2007), Loes van der Horst (1919-2012), Marijke de Goey (1947) en Lam de Wolf (1949-2025). Ze zijn uitgesproken vertegenwoordigers van die zelfbewuste vrouwen die in de kunst hun zelfstandige positie en kwaliteit bewezen. In 2015 besteedde het Textielmuseum in Tilburg in de tentoonstelling ‘ZERO in het kwadraat’ uitgebreid aandacht aan de persoonlijke bijdragen van deze kunstenaars aan de internationale kunststroming vanuit met name de textieldiscipline met een constructivistische invalshoek en uitwerkingen die tot de op-art worden gerekend. Marianne Kemp vertegenwoordigt in deze veelzijdige kunstzinnige traditie een nieuwe generatie. Ze is daarin geen eenling, maar ze neemt wel een onmiskenbare positie in die ze na haar studie in Den Haag door soms gewaagde keuzes heeft verworven. Ze voegt een vorm van lyriek aan haar werk toe die door kleur en tactiliteit van het gebruikte materiaal tot stand komt. Op die wijze geeft Marianne Kemp uitdrukking aan wat er in haar leeft en ze maakt die bevindingen zichtbaar voor wie er ontvankelijk voor is.
‘Ten tijde van mijn eindexamen in Den Haag kreeg ik een opdracht voor het maken van panelen voor een interieur die ik heb geweven op een getouw van de academie. Tijdens het afstudeerjaar heb ik een paar weken mogen weven in het Textielmuseum op een getouw dat mechanisch was, maar ik kon het tijdens het weefproces stopzetten en met de hand paardenhaar verwerken en dan kon ik de machine weer aanzetten. Een paar stukken van mijn eindexamen heb ik in het museum geweven en het grootste deel op de academie. Het paardenhaar betrok ik van een fabriek in Aalten. Daarmee kreeg mijn werk een specifieke structuur door de beperkte lengte van het materiaal – de paardenstaarten zijn zo’n zeventig centimeter lang -, de kleuren in bruin, blond en zwart en de glans ervan.’
Na haar bacheloropleiding in Den Haag werd Marianne Kemp toegelaten tot de eenjarige masteropleiding Design for the Environment aan Chelsea College of Art in Londen. Ze zou drieënhalf jaar in Londen blijven.
‘Met het geld dat ik verdiende met een opdracht en beurzen van de Vrije Vrouwen van Renswoude en het VSB-fonds kon ik mijn masterstudie in Londen beginnen. Daar kwam ik in een andere, internationale wereld terecht met studenten die overal vandaan kwamen en voor een deel al eigen studio’s hadden. Ik woonde in een crisisflatje naast de zogenaamde Suicide Bridge en heb eindeloos door Londen rondgelopen om me de stad eigen te maken.
Op het Chelsea College leerde ik de betere tijdschriften kennen over interieurontwerp, zoals DAX, FX-design, Surface magazine en World of Interiors, mijn referenties voor de ontwikkelingen in de textielkunst gelieerd aan binnenhuisarchitectuur.
Ik bracht veel tijd door in de bibliotheek voor research naar de invloed die kleur, patronen en textuur op ons hebben. En op de manier waarop we onze privé- en gemeenschappelijke ruimtes gebruiken. Naar aanleiding van dit onderzoek heb ik een multifunctionele vloer ontwikkeld en er maquettes van gemaakt. Daarmee ben ik afgestudeerd.
Daarna heb ik afspraken gemaakt met verschillende ontwerpstudio’s, tijdschriften et cetera om te zien of ik een baan kon vinden. Toen ik bij World of Interiors aanklopte voor een stylingbaantje, stelde de editor mij voor aan John Boyd Textiles Limited in Castle Cary, gespecialiseerd in het verwerken van Mongools paardenhaar dat ter plekke werd gekleurd. Een aantal van mijn handgemaakte patronen en weefstalen, die ik voor mijn eindexamen in Den Haag had gemaakt, zijn daar nagemaakt in het mechanische proces. Deze serie is sinds 2001 nog steeds per meter te verkrijgen via John Boyd.
Ik had inmiddels een relatie met mijn vriend die uit Zuid-Afrika kwam en na mijn studie ging ik werken in Cockpit Arts Studios in Holborn. Ik kocht mijn eerste weefgetouw. Er waren daar honderd ontwerpers met ateliers en twee keer per jaar werd er een Open Atelier georganiseerd, waar galeries en winkeleigenaren en anderen op af kwamen. Daar heb ik mijn eerste expositie gehad en mijn eerste 300 pond verdiend. Ik werkte hard en sprak soms dagen helemaal niemand. Elke zes maanden overwoog ik of ik nog kon blijven of weg moest. Mijn vriend ging terug naar Zuid-Afrika en ik ben hem nagereisd om in Kaapstad te gaan wonen. Ik was 26 jaar en via The Weavers Guild of Capetown kon ik een weefgetouw huren en ging ik een eenmalige workshop geven. Weg uit de hectiek van London, kon ik tijdens mijn zes maanden in Kaapstad weer creëren vanuit mijzelf zonder afleiding van exposities en druk om te presteren. Vanuit die cocon heb ik technieken ontwikkeld waarmee ik een nieuwe weg kon inslaan.’
Na het beëindigen van haar relatie vestigde Marianne Kemp zich in 2003 weer in Nederland en begon een zelfstandige praktijk als textielkunstenaar waarmee ze vooral internationaal succesvol is met presentaties in de Verenigde Staten in de Maya Frodeman Gallery in Jackson Hole (WY), en Browngrotta Arts in Wilton (CT), maar ook in Spanje in Galeria F&deO in Madrid. Zowel met haar vrije werk als ontwerpen voor binnenhuisarchitectuur heeft ze een zelfvoorzienende kunstpraktijk weten te realiseren en tegelijkertijd, nu als gescheiden moeder, een gezinsleven opgebouwd met twee kinderen die inmiddels elf en dertien zijn.
Ze ontwikkelde een reeks werken waarin natuurlijke materialen die in de essentie van de schering en inslag van het weefgetouw een gestructureerd karakter krijgen. De variatie van opeenvolgende reeksen is dusdanig verrassend vrijzinnig dat het lijkt alsof de restricties van het weefgetouw door Marianne Kemp juist als onwaarschijnlijke mogelijkheden worden benut.
De keuze voor het gebruik van paardenhaar als haar belangrijkste materiaal geeft haar tactiele reliëfs en sculpturale objecten een eigenzinnig voorkomen. Er zijn werken in uiterst consequente gestructureerde patronen van horizontale en verticale banen die tot het minimalisme kunnen worden gerekend maar die materiaaleigenschappen hebben die een groot gevoel voor zintuigelijke sensibiliteit veronderstellen. Die werken kenmerken zich door een mate van transparantie in open structuren waardoor er geen sprake is van gesloten vlakken maar van ruimtelijke doorzichten. Die combinaties van tastbaar materiaal en opengewerkte ruimte, van gestrengheid en vervoering, van ernst en frivoliteit vormen de signatuur Van Marianne Kemp. Het veroorzaakt een spanning tussen uitersten die ze ook opzoekt in de op elkaar inwerkende eigenschappen van gecombineerde materialen. Eenmaal uit het weefgetouw bevrijd werken de gebruikte materialen contrasterend op elkaar in en ontstaat er frictie. De materialen beginnen te trekken en te wrikken totdat ze ten opzichte van elkaar uitgewerkt zijn en onder druk met elkaar in balans worden gebracht. Je ziet die wisselwerking terug in een aantal titels die ze voor series werken heeft gekozen: Mapping Encounters, Drifting Dialogues, Vibrant Conversation.
Met die eigenschap van de gespannen wisselwerking tussen schering en inslag maakt ze ook atmosferische composities met titels als Cosmic, Mountain, Dew, Sunny Spells, Low Rising, Desertum en Clarity waarin ze vormen van landschappelijkheid verbeeldt die een gevoel van euforie maar ook van verlatenheid en overgave kunnen vertegenwoordigen.
De reizen door Europa en naar Zuid-Afrika, Japan, Mongolië, Korea, Mexico en de Verenigde Staten hebben niet alleen die gevarieerde landschappelijkheid van haar werk beïnvloed, maar ook de toepassing van specifieke materialen zoals papieren draad, plantenvezels, canvas, hout, kralen, spelden en gewaxt katoen. Altijd zijn de titels van haar series een houvast om de achtergrond van het werk te kunnen duiden. La Nuit Blanche, Feuillage, Signaux en Sentier Doux zijn daar goede voorbeelden van.
Bij Marianne Kemp is een textielwerk nooit een enkele lap stof, zelfs niet als ze voor kleding ontwerpt. Altijd is de opengewerkte vorm van het textiel een zowel ruimtelijk als zintuigelijk gegeven dat iedere serie van een eigen aard voorziet. De vezels van de draad en het paardenhaar of plantenvezels raken in elkaar verstrikt en zetten iets in beweging. De dynamiek van de spiraal die sinds 2020 in haar sculpturen als een van haar uitgangspunten geldt, leidt tot een fijnzinnige uitwerking van haar vormentaal die laat zien dat textiel weliswaar haar materiaal is, maar dat ze de betekenis van haar werk vooral zoekt in universele tekens waarin de alledaagsheid van het menselijk bestaan oplost. Anders dan in veel beeldende kunst gaat haar werk niet over vergankelijkheid of de ijdelheid van het bestaan, maar over de ontvankelijkheid van de mens voor het onbevattelijke van de schepping. Zoals haar textielwerk zelf altijd een creatie is van persoonlijke identiteit en overtuiging.
Marianne Kemp is de vrije kunstenaar geworden die ze als jonge beginneling niet durfde te zijn. Haar kunstenaarschap wordt weliswaar gevoed door, maar is niet uitsluitend afhankelijk van ambachtelijkheid, vakmanschap, techniek, noch van een theoretisch concept of een filosofisch idee, maar van haar handelen in het leven en de omgang met de mensen die ze ontmoet. Op bezoek bij opdrachtgevers in Kudelstaart aan de Westeinderplassen in het Hollandse polderlandschap vertelden deze over een regenbui waarbij het water horizontaal door de lucht zwiepte. Dat natuurverschijnsel vertaalde ze naar een textielbeeld: ‘Ik denk niet in woorden, dus het waarom van mijn werk formuleer ik niet op die manier: ik kan alleen maar in een tastbare vorm zichtbaar maken wat mijn overwegingen zijn. De drang om iets te maken is altijd groter dan mijn terughoudendheid over het eventuele belang ervan in de kunst. Uiteindelijk bewijst het werk zichzelf.‘
Marianne Kemp laat als kunstenaar een indruk achter die zichtbaar en voelbaar is. Voor een project in 2024 in twee galeries in Seoul, maakte ze weefseldrukken in traditioneel handgeschept Koreaans papier. Deze blinddrukken ogen als een convoluut, een lichamelijke uitwerking van een onderhuidse aandoening, een uiterlijk vertoon van iets wat van binnenuit ontstaat. Noodgedwongen gaat ze als een eenling te werk. Dat wil niet zeggen dat ze binnen haar vakgebied geen aansluiting vindt. Nog in februari van 2025 werd ze uitgenodigd om een lezing en workshop te geven in Washington DC aan de Corocan School of Art and Design en een lezing bij het Textile Museum in Washington, een onderdeel van het George Washington University Museum. Ze vindt in Nederland maar beperkt aansluiting bij het galeriewezen en de museumwereld, terwijl ze in het buitenland juist vanwege haar wezenlijke, persoonlijke beeldtaal de erkenning en waardering krijgt die zij ook in eigen land verdient.