Land zonder grenzen: een ideaalbeeld van hoe de wereld moet zijn – in gesprek met Maartje de Winter
Jam van der Aa spreekt voor haar reeks Land zonder grenzen met Maartje de Winter. ‘Ik denk dat de kunst zich leent om een persoonlijk perspectief zichtbaar te maken. Kunst is ook een plek waar kritische vragen welkom zijn. Waar het anders-zijn reden tot onderzoek is. Dat hoe daarmee omgegaan wordt en de struggle die daarbij komt kijken bevraagd kunnen worden. Er is plek voor mijn ervaring en voor hoe ik dat zichtbaar maak aan anderen.’
Tijdens het maken van de Land zonder grenzen-serie vroeg ik me af, hoe goed kan ik me inleven in anderen met totaal andere levens? Ben ik wel in staat om voorbij mijn vooroordelen te kijken? En natuurlijk wist ik dat het antwoord wel moest zijn dat ik moeilijkheden heb om voorbij hokjes en aannames te denken, hoe hard ik ook mijn best doe. Het is goed om te oefenen en om nieuwsgierig te zijn. Over de rand kunnen kijken van mijn beperkte wereldje is bijvoorbeeld de reden dat ik dol ben op het lezen van boeken. Liggend op de bank kom ik zo nog eens ergens.
Ik wilde me graag verder verdiepen in hoe het is om een fysieke beperking te hebben. In samenwerking met het Kreukelcollectief – een groep gehandicapte kunstenaars, activisten en onderzoekers – werd in het Centraal Museum de tentoonstelling Ik ben gewoon hier gemaakt. Ik ging erheen.
In de hal van het Centraal Museum werd ik direct teruggeworpen in mijn eigen intersectie. Nog voordat mijn museumjaarkaart was gescand loeide mijn hoofd. Hoe ging ik hier de weg vinden? De plattegrond kwam me onduidelijk voor, de bewegwijzering was niet te ontcijferen. Na het scannen vluchtte ik naar de garderobe. Waarom galmde het hier? En waarom praatten die mensen allemaal zo luid?
Ik stond nu met mijn hoofd zowat in een kluisje. Zojuist was ik de trap afgerend. Stel je voor dat ik in een rolstoel zou zitten, of op een andere manier niet goed ter been zou zijn geweest, dan was zo snel maken dat ik wegkwam uit de drukte volstrekt onmogelijk geweest. Weggedoken bestudeerde ik de plattegrond. Wat ik wilde zien: op de tweede verdieping. Een lift. En als je blind bent, hoe ga je dan hier in hemelsnaam de weg vinden?
Als ik de tentoonstelling eindelijk gevonden heb, op zolder, ben ik daar de enige bezoeker. Dat geeft me de tijd om alles op me in te laten werken. In het hart van de tentoonstelling bekijk ik een videofragment van een pleidooi dat Jeannette Chedda (Feminists Against Ableism) hield tijdens Women’s March Netherlands 2020. Het raakt me, omdat sinds het uitbreken van de pandemie de groep gehandicapten/mensen met een beperking, die vrijwel nooit in staat zijn de straat op te gaan om te protesteren, eigenlijk alleen maar meer onzichtbaar is geworden. Meer gemarginaliseerd. Werden zij niet (o.a.) voor dor hout uitgemaakt?
Via Instagram kom ik meer te weten over Feminists Against Ableism. FAA is een intersectioneel disability justice collectief van gehandicapte, chronisch zieke en neurodivergente feministen. Kunstenaar Maartje de Winter maakt onderdeel uit van dit collectief. Ik praat met haar over activisme. Zij is ervaringsdeskundige op het gebied van neurodivergentie en fysieke beperkingen. Ik ben benieuwd hoe zij zich vanuit een kunstopleiding ontpopt heeft tot lid van een activistisch collectief.
Jam van der Aa
Wil je vertellen hoe je tot zo’n activistische houding bent gekomen?
Maartje de Winter
Even denken waar ik begin. Het hele denkproces over mezelf in de wereld begon toen ik me realiseerde dat ik een kunstopleiding wilde gaan doen. Mijn moeder is kunstenaar, dat speelt mee. Creativiteit heb ik sowieso meegekregen en ik merkte ook dat ik erg kon genieten van bijvoorbeeld kunstles op de middelbare school. Maar ook die momenten dat ik echt even anders mocht denken, me creativiteit mocht uiten, vooral in bijvoorbeeld hoe ik me kleedde, dat waren mijn lievelingsmomenten. Ik ben in Rotterdam terechtgekomen bij de Willem de Kooning Academie, bij de opleiding Lifestyle and Design. Van beginconcept tot eindresultaat werkte je aan iets. Terwijl ik daar was is die opleiding op de schop gegaan en dat paste heel goed bij mij. Want in het eerste jaar kwam ik er achter dat stylen heel esthetisch is, en ja, iets mag mooi zijn, maar het is belangrijker voor mij dat er een goed verhaal achter zit en dat het ergens over gaat. De opleiding is dan ook veranderd, het heet nu Lifestyle Transformation Design en gaat over hoe je veranderingen in mensen kan aanwakkeren en ja, dat kwam helemaal overeen met het activistische zaadje dat al wel in mij geplant was. Omdat dat concept zo belangrijk voor mij was en er een soort van message moest inzitten, of een groter doel of zo, ben ik ook een minor Critical Studies gaan doen, waarbij echt meer academisch of breder gekeken wordt: hoe kan ik literatuur, politiek en feministische theorieën in mijn werk verwerken en vandaaruit creëren? Het ging niet meer om alleen een goed eindbeeld creëren, het ging over wat wil je precies zeggen. Bereiken.
Je zei dat de ontwikkeling die je doormaakte op de opleiding heel goed past bij het activistische zaadje dat al in jou was geplant. Waar in je leven of op wat voor manier komt zo’n zaadje dan daar?
Goeie vraag. Ik weet eigenlijk niet of dat opzichzelfstaand was. Iets dat gewoon in mijn wil sluimerde, wat juist toen aangewakkerd is. Gelijktijdig waren twee heel belangrijke processen in mijn leven aan de hand. Ik ben christelijk opgevoed en ben altijd heel erg betrokken geweest bij de kerk. Tijdens de eerste jaren van mijn studie gaf ik nog workshops in de kerk over creativiteit en ik leidde de jeugdgroep. Het was een groot deel van mijn leven. Misschien komt daar wel dat activistische zaadje vandaan; een bepaald idee hebben, een ideaalbeeld van hoe de wereld moet zijn en dat willen nastreven. Goed voor mensen zorgen en een soort van gerechtigheid verlangen. In mijn laatste jaren aan de kunstacademie veranderde mijn idee van gerechtigheid heel erg. Waar ik dat eerst vond in de kerk, vond ik dat nu opeens in feministische theorieën, en dat schuurde met wat ik in de kerk leerde. De kerk is natuurlijk een ontzettend patriarchaal systeem. Ik zag wél dezelfde intentie op beide plekken, maar de uitvoering van het gedachtegoed was anders. Ik heb uiteindelijk mijn afstudeerproject gedaan over mijn eigen becoming/belonging, van hoe die werelden niet met elkaar overeenkomen. Over hoe ik mezelf moest gaan vinden, of eigenlijk dat ik in mezelf moest gaan zoeken. Ik ben daar lang mee bezig geweest.
Toen kwam ook mijn (fysieke red.) handicap steeds meer naar de voorgrond. Het was een soort van overgave, van oké, dit gaat me gewoon niet lukken, ik doe het anders. Uiteindelijk ben ik een extra parttime stage gaan volgen, zodat ik het rustiger aan kon doen. En ik heb mijn minor een half jaar later gedaan. Ze noemden het officieel de second semester minor, maar het werd ook een soort van slackers minor genoemd. Zeg maar, voor de mensen die gewoon zo lui zijn geweest dat ze het de eerste keer niet konden halen.
Omdat ik heel jong al gediagnosticeerd werd met ADD was ik gewend om elk studiejaar te beginnen met kijken met een mentor wat voor faciliteiten ik nodig heb, dat soort dingen. Maar dat geldt niet binnen de kunstacademie, want je hebt geen tentamen waarvoor je dan een kwartier extra tijd krijgt. Ik kreeg in de second semester minor niet dezelfde faciliteiten of mogelijkheden, als wanneer ik geen last zou hebben gehad van mijn handicap en in het reguliere tempo zat. Zo waren er bijvoorbeeld veel minder docenten van verschillende richtingen beschikbaar om mee te werken, dan wanneer je met het reguliere programma kon optrekken.
Was je toen al bezig met een activistische praktijk?
Misschien wel meer dan dat ik me realiseerde, want mijn afstudeerwerk ging over je afzetten tegen de kerk, over me afzetten tegen al die ideeën waarmee ik ben opgegroeid en mijn eigen ideeën vinden.
Wat is activistisch precies? De tentoonstelling Ik ben gewoon hier, waar jij rondleidde, zou je dat activisme noemen?
Ik denk dat activisme een denkwijze is, en mensen aspecten meegeven van jouw denkwijze of van de manier waarop jij in de wereld staat; noodgedwongen moet staan. Het is de meest primaire vorm van je uiten, aan degene die naast je vertellen wat je meemaakt en ervaart. Rondleidingen geven is een manier waarop ik uiting kan geven aan mijn leefwereld. Onder andere bijvoorbeeld in de virtuele rondleiding in Ik ben gewoon hier.
Soms verstop ik iets ook als een rode draad, al is het tijdens een rondleiding in een tentoonstelling die niet expliciet activistisch is, want ook dan kun je mensen meenemen in die wereld die jij voor je ziet. Of je kunt laten zien hoe deze vormen van kunst reflecteren wat jij graag zou willen zien. Het is heel waardevol voor mij om te horen: ‘Het was heel fijn om in jouw denkwijze meegenomen te worden. Het was fijn om nieuwe dingen te ontdekken.’
Heb je daar een concreet voorbeeld van?
Een van mijn lievelingsvoorbeelden gebeurde tijdens een tentoonstelling van Thomas J. Price in de Kunsthal, hij heeft onder andere het grote beeld Moments Contained op het stationsplein van Rotterdam gemaakt. Zijn grootste message gaat over racisme, over het niet vertegenwoordigd zijn van Zwarte mensen in bijvoorbeeld de kunsten. Ik merkte in die tentoonstelling dat ik het, als gids, bijzonder vond om onderwerpen als racisme en politiegeweld met mensen te kunnen bespreken, op een veilige manier. Dat ‘veilige’ kan doordat de kunst zelf als een buffer of mediator werkt, want we kunnen het kunstwerk bespreken. We hebben het niet over jou en jouw denkwijze. Tijdens de rondleiding praten we over hoe deze kunstenaar dit werk heeft bedoeld. Daardoor schep je eigenlijk een ruimte waarbinnen je dingen kunt bespreken, zelfs soms een spiegel kunt voorhouden. Uiteindelijk zijn er bezoekers die weggaan met een gevoel dat ze over, in dit geval, de impact van racisme hebben nagedacht. En ik heb, als gids, op zijn minst invoelbaar kunnen maken hoe de impact van racisme in de wereld beleefd wordt.
Iemand komt natuurlijk niet zomaar naar zo’n specifieke tentoonstelling neem ik aan?
Ja hoe belandt iemand daar? Mensen hebben, zo merkte ik tijdens rondleidingen op, wel onderschat hoe activistisch dat werk was, en dachten meer in termen van ‘prachtig gemaakte kunstwerken’. Eerst dachten ze niet na over de diepere laag die Price met zijn werk vertelt en dat hij het verhaal, zijn ervaring, als het ware in brons giet. Het was heel intens, soms ging het volledig voorbij aan mensen. Dan had ik een uur lang gepraat over hoe heftig zijn ervaringen als Zwarte man in deze wereld zijn, en vervolgens stonden mensen voor zo’n beeld en dan zeiden ze er alsnog stereotiepe, grenzend aan racistische dingen over.
Hoe was het voor jou om rond te leiden over een geleefde ervaring die niet de jouwe is maar wel herkenbaar is omdat het een mate van marginalisering betreft?
Alle marginalisering is met elkaar verbonden en niemand is vrij is totdat we allemaal vrij zijn (zoals Maya Angelou zei). Ik kan mij geen voorstelling maken van hoe het is om als Zwart persoon door het leven te gaan, maar ik begrijp wel hoe diepgeworteld en multilayered discriminatie is door mijn eigen marginalisering. Die ervaring gebruik ik om andermans geleefde ervaring inzichtelijk te maken.
Ik word dagelijks met mijn eigen geïnternaliseerde validisme geconfronteerd, wat het denk ik minder moeilijk maakt om andere pijnlijk, geïnternaliseerd gedachtengoed zoals racisme te verdragen. Mijn medeplichtigheid eraan te erkennen.
Ik ervaarde vanuit mijn eigen privilege als wit persoon zowel kansen als uitdagingen. Aan de ene kant merkte ik dat zeker groepen met oudere mensen minder bang waren om dingen ‘fout”‘ te zeggen tegen een ander wit persoon, wat nu eenmaal hoort bij een proces van ontleren. Maar ik merkte ook dat het moeilijk was om als wit persoon, in toch een soort van machts- of leidende positie, voor een Zwart iemand te spreken over iets wat diens eigen ervaring is. Opnieuw was de kunst een mediator, ik gebruikte verhalen die Price inspireerden, of die gerelateerd waren aan een van de sculpturen. Daardoor voelde het spreken erover niet misplaatst. Maar ik merkte wel dat ik extra oog had voor de reacties van mensen van kleur. Wat betreft herkenning, maar ook zeker om te checken of ze zelf een andere ervaring hadden, of ze misschien oncomfortabel werden met het onderwerp. En mogelijk komt dat dan weer voort uit mijn eigen angst om het fout te doen.
Voor mij is er een flinke overlap tussen het artistieke en het activistische onderzoek. Hoe is dat voor jou?
Ik denk dat de kunst zich leent om een persoonlijk perspectief zichtbaar te maken. Kunst is ook een plek waar kritische vragen welkom zijn. Waar het anders-zijn reden tot onderzoek is. Dat hoe daarmee omgegaan wordt en de struggle die daarbij komt kijken bevraagd kunnen worden. Er is plek voor mijn ervaring en voor hoe ik dat zichtbaar maak aan anderen. Ik geloof dat onderzoek – artistiek, activistisch –intrinsieke motivatie ook verder ontwikkelt uiteindelijk. Op het moment dat je persoonlijke overtuiging of inzichten hebt, kun je vandaaruit werken en je erover uiten kan een soort van golven van informatie en ideeën de wereld inzenden. En ondanks dat het misschien soft klinkt, denk ik dat dat het eigenlijke activisme is.
Heb je een idee van wat jou als mens zou helpen?
Ik vind het heel helpend als andere mensen me tegemoetkomen, proberen in mijn schoenen te staan en vanuit dat perspectief meedenken over waarmee ik geholpen ben. Een van mijn werkgevers waar ik als ZZP’er werk doet dat ontzettend goed. Het is best een drempel om te zeggen: ‘Het gaat me (vandaag, morgen) niet lukken.’ Maar dan zeggen zij: ‘Oké neem je rust. Wij nemen het over, wij zorgen voor vervanging.’ Dat is zo ongekend fijn.
Voor een project dat ingepland was hadden zij een oplossing wat betreft onzekerheid rondom mijn inzet bedacht. Ze hebben extra mensen ingedeeld zodat ik er als ‘extra’ bij kon en zo kon ik het project wel doen. Het geeft me voldoening om dit werk te doen, en op deze manier waren zij niet van mij afhankelijk, dat had voor beide partijen te veel druk gegeven. Het feit dat iemand op voorhand al met een oplossing komt en dat er zo meegedacht wordt is heel fijn.
Als ik na het bezoek aan de zolder van het museum een havermelk-cappuccino drink in de museumtuin en me afvraag wat er van de tentoonstelling is blijven hangen ondanks de felle drukte in mijn hoofd, zie ik een tweetal over de glazen brug lopen, een persoon duwt de rolstoel van de ander. Ik kan me niet aan het gevoel onttrekken dat de tentoonstelling Ik ben gewoon hier toch wat geïsoleerd, weggestopt en onzichtbaar is. Al begrijp ik natuurlijk best dat er voor een grotere tentoonstelling, de publiekstrekker, beneden simpelweg meer ruimte nodig is. Maar waarom is het moederschap interessanter en krijgt dat meer ruimte?
Voor iemand die erg prikkelgevoelig is, en input wil doseren, is de zolder moeizaam te vinden. Het Centraal Museum is voor iemand die zich snel verdwaald en gedesoriënteerd voelt sowieso een plek om te vermijden, want van de bewijzering en akoestiek word je horendol. Alleen daaruit spreekt al dat activisme rondom beperkingen nog wel een tijdje nodig blijft.
Al was het, zo denk ik later, heel misschien ook de bedoeling dat de tentoonstelling Ik ben gewoon hier wat moeilijk te bereiken was. Om de mens met een lichaam dat goed werkt eens te laten voelen hoe het is, om een gehandicapt lijf te hebben.