Met het verdwijnen van nog een presentatie-instelling, dringt zich de vraag op hoe het cruciale middenveld kan overleven
In juli bleek dat het Mondriaan Fonds de subsidieaanvraag van Nieuw Dakota niet kon honoreren, ondanks een positieve beoordeling – er was simpelweg te weinig geld beschikbaar. De hoop was vervolgens gevestigd op het Amsterdams Fonds voor de Kunsten om het ontstane gat in de begroting te vullen, en ook daar: prima beoordeeld, geen geld beschikbaar. Met het verdwijnen van nog een presentatie-instelling, dringt zich de vraag op hoe dit cruciale middenveld kan overleven. Want het zijn juist deze plekken die als geen ander makers, publiek en gemeenschap bij elkaar kunnen brengen. Ze vormen een onmisbare schakel in het kunstecosysteem: groot genoeg om impact te hebben, klein genoeg om risico’s te nemen.
Het was erop of eronder voor Nieuw Dakota, zo bleek uit de uitnodigingsmail voor de tentoonstelling ‘Beyond Expiration Date?’. De mail was even direct als onheilspellend: gaan we overleven of heeft deze instelling haar houdbaarheidsdatum bereikt? Wat hier uit de doeken zou worden gedaan was niet zozeer een tentoonstelling, maar het voortbestaan van de instelling zelf. De titel suggereerde een zekere berusting: sommige dingen verstrijken nu eenmaal. Tegelijkertijd gaf de mail niet de indruk dat de avond een tranendal zou worden. Die afstandelijkheid werd aangegrepen om er een spektakel van te maken – geen tranendal, maar een zorgvuldig geregisseerde finale zoals in een realityshow. Een cocktail aan emoties hing in de lucht toen ik die avond binnenstapte.
Natuurlijk was het bitter dat de instelling op omvallen stond. Want in juli bleek dat het Mondriaan Fonds de subsidieaanvraag van Nieuw Dakota niet kon honoreren, ondanks een positieve beoordeling – er was simpelweg te weinig geld beschikbaar. De hoop was vervolgens gevestigd op het Amsterdams Fonds voor de Kunsten om het ontstane gat in de begroting te vullen, maar ook daar volgde eenzelfde riedeltje: prima beoordeeld, maar er is geen geld beschikbaar.
De openheid waarmee Nieuw Dakota haar mogelijk laatste dagen tegemoet trad in dit sluitstuk van het drieluik ‘Gespannen Getijden’, paste bij de ruimte voor experiment die de instelling al jaren kenmerkte. Die houding, gecombineerd met de aanstelling van een nieuwe directeur in 2021 – toen 27 jaar, een feit dat geen enkel interview destijds onvermeld liet – zorgde voor hernieuwde belangstelling. Deze avond was het wat rustiger dan op eerdere openingen. In de lucht hing iets dubbels: de ernst van de aankondiging op de uitnodiging mengde zich met hoop op een plotselinge redding.
Maar tijdens de opening zelf leek de hoop te zijn verdwenen: Met het nodige sarcasme, polste Ellis Kat of iemand toevallig een ton kon missen – het bedrag dat tussen voortbestaan en sluiting in januari stond. Met dezelfde goedgemutstheid werd aangekondigd dat het dan (niemand meldde zich) goed zou zijn als de bar vanavond nog werd leeggedronken – wat moesten ze anders met de voorraad?
Er volgde een performance van kunstenaar An Ye Zhi de Jong die een dans uitvoerde met een uit afval opgebouwd skelet. Terwijl de kunstenaar door de ruimte walst, probeer ik te verwerken dat de instelling ophoudt te bestaan. Het is daarbij moeilijk om niet alles wat er te zien is in deze tentoonstelling en wat er gebeurt tijdens de opening te ervaren als een groot afscheid.
Toch is de sfeer goed, zoals eindtijden misschien altijd uitnodigen tot een zekere uitbundigheid. Als De Jong voor de tweede keer haar performance uitvoert moedigt iemand haar aan langer door te gaan. Deze man draagt de hele avond al handschoenen -het is binnen vrij koud- met daarop handbotjes geprint. De kunstenaar had die aanmoediging nodig en brengt haar dans macabre tot een uitzinnig einde. Overal lijkt symbolische betekenis achter te schuilen.
Dat geldt ook voor de andere werken in de tentoonstelling. In het midden van de ruimte staat een grote tafel die is overtrokken met papier. Op uitnodiging van kunstenaar Jojo Knowles schrijven bezoekers hun herinnering aan Nieuw Dakota op, of tekenen het gerecht dat ze het liefst zouden eten bij een laatste avondmaal. Ferdinand Waas stelde een muzikaal afscheid samen door vrienden en medewerkers van Nieuw Dakota uit te nodigen hun herinneringen om te zetten in geneuriede of gezongen deuntjes. Het resultaat is een cd die de hele op repeat staat. De verzamelde bijdragen variëren van zacht geneuriede melancholie tot rauwe, gefrustreerde uitroepen.
Ian Skirvin maakte een gang van afgedankt materiaal dat in en om de tentoonstellingsruimte te vinden moet zijn geweest. Ik zie tekstborden van eerder exposities, dozen waar apparaten in hebben gezeten, afval eigenlijk. Het is alsof de kunstenaar alvast een voorschot neemt op wat archeologen over een paar honderd jaar op deze plek kunnen opgraven, als er tenminste geen woontoren op deze grond gaat verschijnen.
Omdat Ellis Kat vanaf de zomer met zwangerschapsverlof was, zijn deze laatste drie tentoonstellingen gemaakt door interim-directeur Nathalie Hartjes, die jarenlange ervaring heeft binnen presentatie-instellingen. In de sobere tentoonstellingsruimte wijst ze naar een niet perfect gewitte muur en restanten van vastgelijmde spaghetti op de vloer – overblijfselen van een eerdere performance. Deze ‘imperfecties’ illustreren volgens haar precies waar het om draait bij dit soort instellingen.
“Dit zou in een groot museum ondenkbaar zijn,” merkt ze op terwijl we door de ruimte lopen. Het zijn juist deze rafelrandjes die de essentie vormen van presentatie-instellingen zonder collectie. Voor Hartjes staat de kunstenaar centraal. Deze plekken zijn er in de eerste plaats voor makers: hier kunnen pas afgestudeerde kunstenaars leren een ruimte te vullen, zich verhouden tot andere kunstenaars, en vooral: experimenteren.
Ze zet zich af tegen productieteams en marketingafdelingen die streven naar gepolijste presentaties met eenduidige boodschappen. “Kunst moet juist poëtisch kunnen zijn, metaforisch,” betoogt ze. “Deze plekken zijn essentieel voor kunstenaars om in de praktijk te beproeven of de metafoor werkt. Je zou de grotere instellingen en musea dan wellicht as AKO-bestsellers kunnen zien, dit zijn de vakscholen. Maar mét het publiek erbij.”
Veel subsidieregelingen, zo legt Hartjes uit, gaan uit van een groeimodel. Er wordt verwacht dat een instelling ‘doorgroeit’ en professioneler wordt. Maar wat als de kernmissie juist is om een permanente broedplaats te zijn voor nieuw talent?
Een voorbeeld van die essentiële rol was de weken voor de opening te zien in een kleine ruimte waar beginnend kunstenaars een kleine solotentoonstelling inrichtten. De werken waren maar kort te zien. Maar de kunstenaar kon evengoed een solo bijschrijven op het CV. Het is die rol van het koesteren en lanceren die de essentie vormt van plekken als Nieuw Dakota.
Het is niet de eerste keer dat iemand concludeert dat we in Nederland geen kunsthallen hebben, op die ene in Rotterdam na. In tegenstelling tot Duitsland waar elke middelgrote stad beschikt over een ruimte zonder collectie maar met medewerkers die artistieke visie hebben en tentoonstellingen maken. Het zijn belangrijke plekken om een goed ecosysteem te cultiveren. Geen carrière is ooit begonnen in de Ziggo Dome, zo werd Freek de Jonge geciteerd in een brandbrief van Platform BK uit 2020. Want ook vier jaar geleden kregen kleinere instellingen die goed beoordeeld werden geen geld en vielen daarmee onder de zogenaamde zaaglijn. Een conclusie zou kunnen zijn dat budgettaire krapte een constante is in het Nederlandse kunstenveld en dat er met wat kunst en vliegwerk altijd wel een oplossing wordt gevonden. En als dat onverhoopt niet het geval is, dat kunstenaars dan een andere plek vinden om hun werk te presenteren. Misschien is het daarom zo rustig op de opening.
Mij lijkt dat het wel van belang is om een publiek te betrekken bij al dan niet experimentele werken en zo een band op te bouwen. Niet voor niets heten de instellingen kunstpodia of presentatie-instellingen, ze brengen kunst, makers en publiek samen. Dat is waar de beginnende kunstenaar zich in kan bekwamen op deze plekken: ontdekken hoe mensen reageren op het werk.
Ellis Kat vertelt dat het succes van een tentoonstelling volgens haar bepaald wordt door wat eraan voorafgaat: “bij Nieuw Dakota was een egalitaire aanpak kenmerkend – geen hiërarchische structuur waarbij een curator dicteert, maar een gezamenlijk proces van verkennen en vormgeven. Het is deze open benadering die ruimte schept voor onverwachte wendingen en nieuwe inzichten. “Ik ga dit gewoon proberen en ik zie wel wat eruit komt,” zoals een kunstenaar het formuleerde, werd hier niet gezien als gebrek aan visie, maar als een uitnodiging tot experiment.
Dat is een van de dingen waar Nieuw Dakota heel sterk in was. Door een conceptuele aanpak van het tentoonstellingsmaken was er vaak al een goed verhaal voordat je de werken had gezien. Ik denk aan een tentoonstelling met werk van gelukkige liefdeskoppels (Yes, I Do) die werd gevolgd door een tegenovergestelde aanpak waarbij voormalig kunstenaarskoppels (It’s Not You, It’s Me) samen werk moesten maken. Of de tentoonstelling waarbij eerst het perspectief van de dieren, daarna van de mensen werd gekozen. Of Dries Verhoeven die onderzocht hoe je als burger zo min mogelijk betaalt voor de dingen die je wilt hebben (met een fantastische how-to winkeldiefstal performance) dat dan weer contrasteerde met de solo van Thordur Hans Baldursson die vroeg om met muntjes te betalen om de kunstwerken in werking te kunnen zien – zijn antwoord op de vraag hoe een instelling het meest kan verdienen.
Met het verdwijnen van nog een presentatie-instelling, dringt zich de vraag op hoe dit cruciale middenveld kan overleven. Want het zijn juist deze plekken die als geen ander makers, publiek en gemeenschap bij elkaar kunnen brengen. Ze vormen een onmisbare schakel in het kunstecosysteem: groot genoeg om impact te hebben, klein genoeg om risico’s te nemen. De werkelijke schade van dit hiaat zal pas over enkele jaren zichtbaar worden, wanneer blijkt hoeveel beginnend kunstenaars de volgende stap in hun loopbaan niet hebben kunnen maken.