Mijn tong op het RVS – over We Live Here Too in buitenplaats Kasteel Wijlre
Op 1 april 2024 telde de Limburgse pluimveehouderij 13.623.274 kippen. Dat zijn ongeveer twaalf keer zo veel kippen als Limburgers. Die meer dan 13 miljoen kippen zijn inmiddels allemaal geslacht. In heel Nederland wonen aanzienlijk meer kippen dan mensen. Toch zien we ze vrijwel nooit als ze nog leven. Over de plek die dieren in (mogen) nemen in onze samenleving gaat de tentoonstelling We Live Here Too in buitenplaats Kasteel Wijlre. Curator Lieneke Hulshof gaat in dit essay dieper in op de werken uit de tentoonstelling en op de relatie tussen mens en dier.
De meeste kippen zijn aan ons zicht onttrokken in afgeschermde schuren, gesloten vrachtwagens en afgelegen slachthuizen. Ruiken, dat is de enige manier hoe je ze kan opmerken in het landschap. Tijdens mijn dagelijkse fietstochten naar de middelbare school was, van alle passerende stallen, de geur van kippenschuren het penetrantst.
Niet alleen de bio-industrie, maar ook andere industrieën, zoals energiewinning of toerisme, leggen een druk op het landschap. Hier in Zuid-Limburg en in de rest van Nederland. De gevolgen kennen we inmiddels. Recent nog een leeuwerik zien vliegen?
Het dier niet kennen
Op het plein voor mijn huis in Amsterdam worden jaarlijks klaprozen en korenbloemen gezaaid. In de loop van de lente komen daar de eerste bijen op afvliegen. Ik voel vaak medelijden op dat moment. Hetzelfde geldt voor de eenzame vlinders in de zomermaanden, ze hebben iets treurigs. Mijn medeleven komt voort uit de zorgelijke gedachten dat bijen en vlinders steeds minder plek hebben in Nederland.
Een vrij idiote gewaarwording natuurlijk. Alsof deze insecten, die maar een paar weken leven, een besef hebben van een geschiedenis. Alsof ze weten hoe hun leefwereld er twintig jaar geleden uitzag. Ik projecteer mijn eigen ongenoegen over de staat van het landschap op deze dieren, maar heb in werkelijkheid geen idee hoe zij zich voelen.
De Duitstalige schrijver Elias Canetti (1905-1994) schreef over de scheiding tussen mensen en dieren. Een van de belangrijkste redenen voor deze volgens hem onomkeerbare scheiding van het menselijk en dierlijk bestaan zou liggen in de absolute onwetendheid van mensen over het dierlijke perspectief.
“Het onbereikbare aan dieren is dat we niet weten hoe zij ons zien.” Hij stelde dan ook dat wij houden van dieren júist omdat we ze niet begrijpen. “Dieren zeg je. Wat bedoel je? Je bedoelt alles wat leeft en waarvan je houdt omdat je het niet begrijpt.”
Horizontaal
Het is een westerse conclusie om te stellen dat er een scheiding is tussen het mensen- en dierenrijk. Er zijn tal van plekken op de wereld waarin het denken in rijken, en dus deze scheiding, niet geldt. Waarin de aanwezigheid van een dier niet verschilt met die van een mens of plant. En ook kunst biedt ruimte voor een wisseling van perspectief: artistieke ingrepen dragen vaker bij aan het inleven in iets buiten jezelf. Ik denk aan kunstenaar Thomas Thwaites die een geitenpak voor zichzelf bouwde en drie dagen met een geitenkudde leefde, sliep en at in de Alpen. In 2023 stelde kunstenaar Martin Brandsma zijn werk tentoon op de buitenplaats van Kasteel Wijlre. Al jaren doet hij onderzoek naar de klapekster. Hij volgt de vogels in een natuurreservaat bij Wolvega, tekent ze en bouwt ook subtiele sculpturen in het landschap, waaraan de klapekster zijn prooien kan spiesen. In Lapland ging hij nog een stap verder: hij klom in een boom met een zwart masker en riep zoals de klapekster doet. Vanuit de takken, hoog boven het landschap, probeerde hij letterlijk het perspectief van de vogel aan te nemen.
Maar toch, er blijft een onmogelijkheid schuilen in het volledig ‘begrijpen’ van een dier. Van wat ze zien, denken, ervaren, voelen, ruiken. Een kunstwerk blijft bedacht door een mens. Desondanks wordt de poging ondernomen door kunstenaars. Omdat in het proberen van iets wat bij voorbaat niet kan lukken schoonheid zit. Omdat de nieuwsgierigheid te groot is. Omdat de noodzaak er is.
Hoe ervaren dieren de druk op het landschap? Wat doet het met ze dat hun leefomgeving met het jaar meer verandert? In de tentoonstelling We Live Here Too willen kunstenaars de impact van menselijk handelen op dieren invoelbaar maken. Alle dieren die via de kunstwerken een stem krijgen, komen voor in de regio rondom de buitenplaats van Kasteel Wijlre: van koeien, tot ijsvogels en honden.
Zo legt Janis Rafa met een warmtebeeldcamera een ondergrondse bunker vast. Het eerste deel van haar film is geschoten door een mens. We zien deze persoon niet, maar alles is op ooghoogte gefilmd. Door het gebouw beweegt ook een roedel honden die reageert op de aanwezigheid van deze persoon. In het tweede deel van de film is de camera bevestigd op het lichaam van een hond. Opnieuw zien we het lichaam van de hond niet, maar alles is vanuit een laag perspectief gefilmd; de gangen flitsen voorbij wanneer de hond rent. De andere honden komen nu dichter bij de camera: zonder de aanwezigheid van een menselijk lichaam bewegen ze zich volkomen vrij. De film stelt vragen over menselijk gevangenschap en stelt een tussenzone voor waar mensen en niet-mensen verzoening kunnen vinden.
Met haar neonkunstwerken, teksten die helgroen oplichten aan de muur, laat Rafa opnieuw zien dat ze het menselijk perspectief wil kantelen. De teksten lezen erotisch en spelen met het spel van wederzijdse instemming. Maar wat als dit niet de woorden van een mens zijn, maar die van een dier? Dan verandert de betekenis van een sexy toespeling in een politieke uitspraak. In hoeverre kan stilte als instemming worden geïnterpreteerd, als men alleen luistert naar protest wanneer dat in menselijke taal wordt geuit? Deze neonwoorden zijn een commentaar op de oorverdovende stilte rondom uitgebuite dieren in de bio-industrie.
Ook Taqwa Ali wil de blik van de toeschouwer laten kantelen. De bodem van diepe rivieren wordt niet waargenomen door mensen. In Limburg zijn het onder andere de rivierrombouten en grote modderkruipers die deze bodems bewonen. Voor de tentoonstelling heeft Ali een sculptuur uit haar academietijd in Maastricht verder doorontwikkeld. Ze verzamelde klei uit de bodem van de Voer. De vrijwilligers van de buitenplaats die wekelijks de tuin onderhouden, liet ze met blote voeten in deze natte klei lopen. Iedere voet liet een afdruk achter en werd één met de voet die er daarna overheen stapte. Het doet Ali denken aan de rivierbedding van de Nijl in Soedan waarnaast ze is opgegroeid. Koeien en ander vee stapten er dagelijks doorheen waarbij hun sporen enige tijd bleven bestaan en met elkaar vermengden. Ook maakte Ali een schilderij van dezelfde Limburgse rivierklei. Als een ode aan een wereld bestemd voor dieren, maar die voor de mens veelal verborgen blijft.
Filosoof Jane Bennett suggereert dat alle aardse aanwezigheid, zoals metalen, plastics en bacteriën een archief vormen met sporen van menselijke en niet-menselijke geschiedenissen. Een archief dat voortdurend in beweging is, maar toch in staat is om duizenden jaren aan informatie vast te houden. Dieren in de bodem zijn onderdeel van dit archief. Limburg kent, net als de rest van Nederland, een geschiedenis van verschillende industrieën die invloed uitoefenen op de staat van het landschap. Bekend zijn natuurlijk de mijnen uit de vorige eeuw of de cementindustrie in Maastricht.
Mounir Eddib groeide op in Belgisch Limburg met een opa die in de mijnen werkte. Centraal in zijn schilderij verschijnt een gedaante: een oceaanwezen, deels gevormd uit gesmolten lood en omgeven door afdruipende blauwtinten.
Het wezen is geïnspireerd op het Limburgse landschap, dat gekenmerkt wordt door kalkgesteente, gevormd op de bodem van een zee die dit gebied 65 miljoen jaar geleden bedekte. Mergel werd, net als steenkool, uit de grond gewonnen in deze regio. In dit gesteente leeft, zoals Eddib het omschrijft, ‘Moeder Zee’ voort. Ze waakt over de dieren die vandaag de dag overleven in een landschap dat sterk door de mens is gevormd. Het lood in zijn werk verwijst als grondstof niet alleen naar de mijnbouw, maar ook naar Marokkaanse volksrituelen. Als kind zag Eddib hoe zijn moeder vloeibaar lood in water goot, een magische handeling, bedoeld als zuivering en voorspelling.
De Silbersee is een kunstmatig meer gevormd in een voormalige openlucht-bruinkoolmijn in Oost-Duitsland. Na de winning van bruinkool werd de groeve gevuld met afval van lokale chemische fabrieken. De giftige modder vernietigde het bestaande ecosysteem. Toch ontstond er in dit toxische water een nieuw microbioom. Stef Veldhuis heeft in het DNA van één van deze microben nieuwe informatie gecodeerd. Hij koos voor de zin “For every atom belonging to me as good belongs to you” uit ‘Song of Myself’ uit 1855 van dichter Walt Whitman. Een gedicht over een mens die samensmelt met alles wat hij waarneemt in het landschap. Veldhuis heeft de gecodeerde microben teruggeplaatst in een sculptuur waarin ze zich kunnen muteren. Hierdoor neemt het gecodeerde geheugen in de loop van de tijd nieuwe vormen aan. De oorspronkelijke zin verandert gedurende de tentoonstelling. Veldhuis geeft zo het kleine leven op aarde een taal die wij kunnen lezen. Zelfs in voormalige mijnen, die totaal verschraald zijn door menselijk handelen, wordt nieuw leven geleefd.
Niet alleen de bodem, ook het weer verandert door menselijk toedoen. Zomers zijn droger, de winters natter en extreme en onvoorspelbare weeromstandigheden wisselen elkaar af. Zo blijkt vorst steeds vaker onverwacht toe te slaan.
In de onverwachts strenge winter van 2018 werd een ijsvogel, midden in haar jachtvlucht, bevroren aangetroffen in een meer. Het moment van vliegen werd zo letterlijk vastgelegd. In de sculptuur van Vibeke Mascini zit een ijsvogel ingesloten. Het werk draagt de titel Hemidemisemiquaver. Dit is de kortste muzieknoot die er bestaat: als het kortst mogelijke moment dat binnen de tijd wordt opgerekt. De ervaring van tijd is belangrijk in het oeuvre van Mascini. In haar sculptuur Dust Suns xiv zien we een vliegtuigpaneel. Voor dit werk onderzocht ze manieren waarop motten en vlinders zijn geïntroduceerd in lokale ecosystemen wereldwijd. Ze keek naar natuurlijke vliegroutes van de vlinders zelf, maar ook naar georganiseerde import of smokkel per vliegtuig. Uit een oude collectie van opgezette motten en vlinders, die allemaal zijn aangetroffen op plekken waar ze oorspronkelijk niet vandaan komen, werd het stof van de vergane dieren verzameld. Dit materiaal gebruikte ze vervolgens in een zelfontwikkelde elektrostatische tekenmethode, waarbij de patronen van vlinderstof worden ingesloten tussen vliegtuigramen.
Ook in het werk van Juul Kraijer zijn vogels aanwezig. In de zaal hangt een monumentaal werk waarin een mensfiguur wordt bedekt door enkele zilverreigers. De grote zilverreiger, die vroeger bijna was uitgestorven door de jacht, keert langzaam terug naar Nederland. Deze vogel, oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Europa, heeft sinds 2000 een opmerkelijke populatiegroei in Limburg, vooral in de wintermaanden. Gevleugelde dieren keren vaker terug in Kraijers tekeningen — van kolibries tot vliegen en van motten tot reigers. Een vliegend dier heeft eigenschappen die een mens nooit zal bezitten, en toch laat Kraijer deze twee verschillende lichamen via haar houtskoollijnen samensmelten.
Een andere industrie die veel invloed heeft op het landschap is de bio-industrie. Waar de lichtsculpturen van Janis Rafa al een indruk geven van dieren in een stal of slachthuis, richten ook de projecten van Jori(k) Galama en Bart Houwers zich op de agrarische sector.
Jori(k) Galama onderzoekt in hun film Yntolerânsje hoe de koe als symbool verweven is met de Nederlandse identiteit. De speculatieve film start met het lot van een kudde koeien op Île Amsterdam, een klein eiland in de Indische Oceaan waar in de 19e eeuw vijf koeien werden achtergelaten door Europese kolonisten. Deze koeien groeiden uit tot een kudde van ongeveer 2000 dieren, die naar verluidt het inheemse ecosysteem bedreigden. In 2010 besloot de Franse regering de kudde uit te roeien. Galama laat een koeienfluisteraar in gesprek gaan met het enige overlevende rund: een gehandicapte stier die nu verblijft in een koeienrusthuis in Friesland. Via de fluisteraar kunnen wij, de toeschouwers, het manke dier wellicht begrijpen. Dit gesprek vormde de basis voor een associatief verhaal over onder andere de rol van koeien in het Nederlandse koloniale rijk, de cultuurstrijd rondom melk en de hedendaagse boerenprotesten. Ook maakte Galama, verwijzend naar de verstrengeling tussen koe en mens, een nieuwe sculptuur van een gebruikte dek-dummy: een mechanisch wagentje in de vorm van een koe dat wordt gebruikt voor het aftappen van sperma bij stieren.
Terug naar de kippen. Bart Houwers is de oudste boerenzoon die het varkensbedrijf van zijn vader niet overnam. Het vee is al jaren weg, maar Houwers bedacht dat hij de traditie van het overnemen van de eeuwenoude familieboerderij wel kon vertalen naar zijn kunstpraktijk. Hij kocht voor de tentoonstelling een gebruikt object uit een slachthuis waarmee kippen worden onthoofd. Volgens Houwers is het als mens moeilijk om je tot een kip te verhouden door de biologische verschillen, maar ook door de onzichtbaarheid in het landschap. Daarom besloot Houwers het onthoofdingsobject ter hoogte van een mensenlichaam te hangen. Als een omdraaiing van de werkelijkheid.
Daarnaast ontwikkelde hij een sculptuur van lege eieren met gaatjes erin die oplichten. Kippen zijn, in contrast met de varkens uit zijn jeugd, veel kwetsbaarder. Zoals eierschalen dat ook zijn.
Het is een veel voorkomende opmerking, maar daarom niet minder waar. Hoe kan het toch dat wij huisdieren liefhebben, maar dagelijks in Nederland ongeveer 1.8 miljoen dieren uit de veehouderij slachten? Het Hedge House waarin We Live Here Too te zien is, is ontworpen door Wiel Arets. Hij maakte niet alleen een tentoonstellingsruimte, maar integreerde ook een orchideënkas en een kippenren. Het is dus niet helemaal waar dat kippen altijd onzichtbaar zijn. Er zijn ook plekken in Nederland waar ze worden beschermd, waar ze bij een huishouden horen zoals katten en honden. De kippen zitten in een ren om ze veilig te stellen ten aanzien van de andere, wilde, dieren die op de buitenplaats leven. Daarmee blijkt de relatie tussen mens en dier ook hier niet horizontaal: de mens blijft degene die de levens van de dieren regisseert. De kippen zijn door de mens in een hok geplaatst, om ze te beschermen, om naar te kijken, maar – anders dan in de anonieme kippenindustrie – wel volledig in het zicht.
We Live Here Too is nog tot 1 maart 26 te zien in buitenplaats Kasteel Wijlre.