Periodes zonder bezieling, lange atelierdagen en de jacht op een idee
‘Hoe lang ik ook voor het doek stond en naar dat sneeuwwitte vlak staarde, er borrelde niet het minste idee op van wat ik moest afbeelden. [..] Ik vond geen aanknopingspunt. Ik stond daar gewoon in dat kale vierkante atelier, radeloos als een romanschrijver die zijn woorden heeft verloren, als een muzikant die zijn instrument kwijt is. [..] Claude Debussy schreef ergens over de periode waarin hij klem zat bij de creatie van een opera dat hij ‘iedere dag gewoon rien bleef produceren.’ Op dezelfde manier was ook ik die zomer dag in dag uit bezig met ‘de productie van rien.’
– Uit ‘De Moord op de Commentadore’ van Haruki Murakami –
In de nieuwste Murakami trekt een portretschilder zich terug in een atelierwoning in de bergen, ten zuidwesten van Tokio. Het oude huisje staat op een groene bergtop en kijkt aan de ene kant uit op een nevelig dal en aan de andere kant op een glinsterend stukje oceaan. Op deze magische plek hoopt het hoofdpersonage eindelijk weer eens een werk te maken waar hij verguld mee is. Dat is namelijk al even geleden. Op de kunstacademie maakte hij aan de lopende band abstracte schilderijen, maar eenmaal afgestudeerd bleek hij enkel geld te kunnen verdienen met het schilderen van portretten. Inmiddels is hij 36, ligt hij in een echtscheiding en worstelt hij met de mens die hij geworden is. Daarbij stelt hij zichzelf vragen die – geloof ik – de grote angst zijn van elke maker: waarom ben ik gaandeweg opgehouden met werk te maken voor mijzelf? Kwam dat omdat ik zo druk bezig was om mijzelf te voorzien in de vaste lasten dat er geen tijd meer overbleef voor iets anders? Of waren die omstandigheden stiekem een excuus? Wanneer was dat vuur steeds langzamer gaan branden en waarom was ik maar blijven uitstellen om er iets aan te doen? Hoe kan ik na een periode van niets vruchtbaars weer iets scheppen dat dat oude vuur laat oplaaien?
En zo begint hij. Dag in dag uit zit hij op een kruk in het atelier te staren naar een wit canvas. Onzeker, gespannen en hoopvol tegelijk wacht hij tot daar een idee verschijnt. De portretschilder in het verhaal van Murakami is geen uitzondering. De meeste kunstenaars hebben ergens in hun leven te maken met die tergende periode zonder bezieling. Van (relatief) onbekende kunstenaars tot de groten der aarde. Zo schijnt het dat zelfs Rembrandt een tijdje niet meer wist wat hij met zichzelf aanmoest. Nu denk je misschien dat dit ergens aan het begin van zijn carrière speelde, maar het was nadat hij De Nachtwacht schilderde. Hij was toen 36. De liefde van zijn leven was net overleden, personages zeurden dat hij ze maar beroerd had nageschilderd en een groepje jonge schilders pikten zijn klanten in met werk dat verdacht veel op dat van hem leek. Om het allemaal nog erger te maken, vreesde hij dat hij zijn levenswerk al had volbracht en wist hij niet zo goed wat hij hierna nog kon doen. Die arme kerel moest eens weten! Een paar eeuwen later zat het William Blake ook niet mee. Hij organiseerde een tentoonstelling in Londen waar hij zijn nieuwste werk toonde, maar die expo werd zo slecht bezocht dat hij zich na afloop als een gewond dier terugtrok. Acht jaar om precies te zijn. Verder werd Georgia O’Keeffe in het ziekenhuis opgenomen omdat ze last had van angstaanvallen. Volgens haar biografen was ze doodsbang om te falen, ging het niet goed in haar huwelijk en was ze volledig uitgeput. Hoe het ook zij: ze kwam er een paar jaar niet toe om iets op het doek te krijgen. Ook Pablo Picasso kwam zichzelf behoorlijk tegen toen hij op 54 jarige leeftijd ging scheiden van zijn vrouw en met zijn minnares een dochter kreeg. Volgens een vriend van hem ging hij in die periode niet naar zijn atelier en werd hij alleen al agressief als hij naar zijn eigen schilderijen keek. Frustratie alom dus.
De portretschilder uit ‘De moord op de Commentadore’ is ook aardig gefrustreerd op zichzelf. Daarbij kijkt hij terug op zijn leven, op de keuzes die hij maakte, de mensen om hem heen en de persoon die hij geworden is. Daarnaast verkent hij zijn nieuwe domein op de berg, ontmoet hij een paar bijzondere buren luistert hij naar de muziek die in het huis aanwezig is. ’s Nachts wordt hij uit zijn slaap gehaald door het luiden van een bel, die klinkt als een echo uit een andere wereld. Hij volgt het geluid en daalt letterlijk en figuurlijk af in het zwarte gat. Hier waadt hij door een schemergebied van leven en dood, door verbeelding en het aardse, door leegte en ideeën. Dwars door alle angsten heen probeert hij zijn weg te vinden, om aan de andere kant weer herboren te worden. Hoe het met hem afloopt ga ik niet verklappen, maar ik kan je wel vertellen hoe het met de aardse makers afliep. Zo hervond Rembrandt zichzelf in een nieuw onderwerp – ouderdom en kwetsbaarheid – , keerde Blake uiteindelijk terug naar Londen met nieuwe werken en verhuisde O’Keeffe naar New Mexico waar ze inspiratie putte uit het landschap. Picasso schreef een poosje poezië tot hij weer honger kreeg naar zijn atelier. Ieder van hen ging door een duistere periode waarin zij in het donker tasten, wroetten en kropen. Om uiteindelijk hun wonden te likken, uit het zwarte gat te verschijnen, en de jacht op het idee te openen.
Murakami stipt in zijn boek iets aan wat veel kunstenaars zullen herkennen, zonder daarbij in cliché’s te vervallen. Zoals de portretschilder in het boek door een schemerwereld kruipt, daal je als lezer af in een soort grenzeloos gebied in het onderbewuste van de maker. Naar die plek waar alle elementen nog zweven tussen donkere leegte en grenzeloze verbeelding. Dit zinderende niemandsland heeft Murakami schitterend weten te vangen. Het gebied waar tussen alle twijfels en angsten heen een idee verschijnt wat er onverbiddelijk om vraagt gestalte te krijgen.
Kunstenaars hebben de kracht en het kritisch vermogen om te reflecteren op onze samenleving. In een serie artikelen belicht schrijver Gerda van de Glind boeken die de worstelingen, motieven en gaven van kunstenaars weerspiegelen.