Girly kunst die er niet om liegt – op atelierbezoek bij Vera Gulikers
Met haar ironische esthetiek neemt Vera Gulikers masculiene powerkunst op de hak. Haar grote semi-abstracte schilderijen worden beheerst door grafische tekens, en haar sculpturen zijn gemuteerde figuren die fantasy, schoonheidsidealen en tienercultuur verenigen. Alex de Vries ging bij haar op atelierbezoek.
Aan belangstelling en waardering voor haar werk ontbreekt het Vera Gulikers (Meerssen 1991) niet. Door nadrukkelijk te kiezen voor een beeldtaal die onder meer verwijst naar voorkeuren die aan meisjes worden toegeschreven – stripachtige contourtekeningen ingevuld met pastelkleuren – bevraagt ze de schilderkunst op bestaande kwaliteitscriteria.
Waar haar grote semi-abstracte schilderijen worden beheerst door grafische tekens, zijn haar sculpturen gemuteerde figuren die fantasy, schoonheidsidealen en tienercultuur verenigen. De ironische esthetiek waarmee ze een beetje pesterig masculiene powerkunst op de hak neemt, lokt regelmatig het commentaar uit dat haar werk wel wat stoerder, ernstiger en zwaarder zou mogen zijn. Maar Vera Gulikers is bloedserieus en zij weegt haar kunstenaarschap af aan haar eigen soortelijk gewicht. Ze zwiert door de kunst.
In 2017 won Vera Gulikers de Koninklijke prijs voor de vrije schilderkunst, in 2020 gevolgd door de Buning Brongersprijs. In 2019 won ze met haar ‘Threadingbook: A ton of OOO’s’ de competitie van de Best Verzorgde Boeken. Ze neemt deel aan museale exposities en haar werk is inmiddels opgenomen in een tiental institutionele collecties en wordt gekocht door particuliere verzamelaars. Haar uitgesproken schilderijen in een persoonlijk handschrift en doordachte techniek vallen op. In de actuele beeldcultuur vormen ze een afwijkende constructie door de combinatie van abstracte ritmiek met eenvoudige figuratie. Van binnenuit bevragen ze het geijkte kwaliteitsoordeel over traditionele kunstdisciplines. Het is girly werk dat er niet om liegt. Ze positioneert zich nadrukkelijk in het actuele discours met standpunten over de betekenis van het werk van vrouwen in de kunst, ook binnen een historisch perspectief. Opmerkelijk is dat, met haar staat van dienst, Vera Gulikers niet wordt vertegenwoordigd door een vaste galerie. Dat zegt iets over de veranderde prioriteiten in het Nederlandse galeriewezen, want vanuit haar atelier verkoopt Vera Gulikers haar werk goed, krijgt ze opdrachten en heeft ze aan exposities en verzamelaars geen gebrek.
Vera Gulikers woont en werkt in Maastricht. Haar atelier is gevestigd in het industriële complex van de voormalige verpakkingsfabriek ENCI. Het is een vrijwel ideale ruimte aan de rand van de stad met hoge plafonds en grote ramen waar ze sinds anderhalf jaar haar schilderijen en sculpturen maakt. “Ik ben hier vlakbij opgegroeid, in Bunde. Mijn vader en moeder hebben allebei een opleiding tot docent in beeldende vakken gevolgd, dus mijn keuze voor de kunst werd niet ontmoedigd. Mijn broer en zus hebben overigens allebei ‘echte banen’ gekregen.
Na de middelbare school begon ik met een opleiding Bouwkunde in Heerlen omdat ik goed was in exacte vakken en belangstelling had voor architectuur. Ik twijfelde toen over wat ik zou gaan doen, want ik was vooral ook geïnteresseerd in mode en het maken van kleding. In Heerlen kwam ik in een jongenswereld terecht. Er zaten maar drie vrouwen in mijn jaar en in de Bouwkunde zijn ontzettend veel regels waardoor ik onvoldoende vrijheid had. In 2010 ben ik naar de kunstacademie in Maastricht gegaan. In het eerste, algemene jaar kwam ik erachter dat ik mij meer aangetrokken voelde tot de afdeling Autonoom dan Mode, wat ik in eerste instantie dacht. Mode leek meer over attitude dan craft te gaan, dat sprak me minder aan. Daarom koos ik voor de opleiding autonome kunst. De academie in Maastricht gaf me veel vrijheid en veel smaken. Ik heb er erg van genoten. Er waren vijf à zes docenten uit verschillende disciplines van geluidskunst tot filosofie. Het Steursgebouw bood veel werkruimte en in het vierde jaar had ik er mijn eigen atelier. Ik kon gebruiken maken van goede werkplaatsen en ik werd daar echt gezien. Het onderwijs bewoog zich van praktisch tot theoretisch en van intuïtief tot rationeel.”
In het vierde jaar nam Vera Gulikers deel aan het programma ‘Apprentice-Master’ van Kunstpodium T. in Tilburg met Arno Mertens als master. Tijdens dat project bezochten de deelnemers alle academies in Nederland en België, waaronder ook de St. Lucas Academie in Antwerpen waar Vera uiteindelijk besloot haar Master te gaan volgen.
“De bacheloropleiding in Maastricht heeft mijn intuïtie als kunstenaar ontwikkeld en in Antwerpen verdiepte ik me in wat daar omheen ligt. De Belgische masteropleiding was veel hiërarchischer, ook wel schoolser. Maar ik heb daar qua theoretische en politieke scholing veel aan gehad. Ik ging er schrijven over mijn werk, maar het was ook echt een maakopleiding. Ik ben daar in 2016 afgestudeerd en heb me vrij snel daarna aangemeld voor een werkperiode aan de Jan van Eyck Academie. Ik maakte in die tijd vooral tijdelijke ingrepen in de ruimte, maar ik wilde me verdiepen in het traditionele schilderen, in de principes van het opgespannen doek en verfonderzoek. Toen ik daar in 2017 begon was ik de een van de jongste deelnemers aan het programma, droeg gekleurde broeken en had lipstick op; zoals ik dat nog altijd doe. Daarmee stuitte ik vaak op nogal wat weerstand. Ik werd door de oudere kunstenaars uit het buitenland die daar heel beschouwelijk onderzoek deden niet meteen serieus genomen en juist daardoor bleef ik spelen met dat meisjesachtige idioom, en werkte ik ondertussen hard aan materiaalonderzoek en betekenislagen in mijn werk. Ik had een atelier in de kelder dat voelde als het einde van de wereld, zoals ik dat ook in mijn huidige atelier beleef. Ik werkte in series om het werken met ei-tempera onder de knie te krijgen. Heel onbevangen ben ik ‘poetsdoeken’ en ‘testdoeken’ gaan maken om zowel eigentijdse als historische manieren van het gebruik van ei-tempera uit te zoeken. Ik kwam erachter dat het voor mij belangrijk is mijn gevoel te volgen, en telkens probeer te maken waar ik zin in heb. Dit wordt vaak als banaal afgedaan, maar om een goed werkproces te starten is het ontzettend belangrijk. Afdwalen en uitwijken kan altijd nog.
Tijdens de werkperiode van anderhalf jaar op de Jan van Eyck zat ik in een draaikolk van allerlei overwegingen die samen stolden. Ik heb er veel geleerd van zowel deelnemers als begeleiders. In de werkplaatsen ontmoet je vaak kunstenaars van buitenaf die er een aantal dagen komen werken. Je bent dan gewoon naast elkaar aan het werk en komt er ineens achter welke kunstenaar het is en dat je ontzettend van het werk houdt, kunstenaars als de tekenaar Marc Nagtzaam, de schilder Kees Goudzwaard en de grafisch ontwerper Roosje Klap. Door Roosje ben ik mijn eerste boek gaan maken ‘Testbook March ’17 – March ‘18’. Het bestaat uit afbeeldingen van materiële tests voor nieuw werk, de voor- en achterkant gefotografeerd en op ware grootte gedrukt op half transparant papier op beide zijden van elke pagina.Het vlekkerige en zwierige van mijn doeken ontstond door dat ik het aanbrengen, uitwrijven en oppoetsen van de verf benaderde als het aanbrengen van make-up. Mijn deelname aan het programma werd met nog een half jaar verlengd en, gebaseerd op een borduurgrid, ben ik toen begonnen aan de serie ‘threadingdoeken’, ‘threading’ als in een manier om ergens een draad doorheen te trekken. Ik zocht naar een andere lijn in mijn werk en voor mijn kunstenaarsboek ‘Threadingbook’ heb ik als rode draad onderbelichte kunstenaars uit de kunstgeschiedenis gebruikt, in het format van Honour and Fleming’s ‘A World History of Art’. Het is een combinatie geworden van mijn schilderproces van dat jaar en teksten over vrouwelijke kunstenaars uit de kunstgeschiedenis met als bron Wikipedia. Ik heb hiervoor gekozen omdat op Wikipedia dynamische teksten staan, waaraan telkens stukken toegevoegd en veranderd kunnen worden; ik vond dat een goede metafoor. Ik vroeg me in dit boek af hoe schilderkunstige problemen waarvoor ik een oplossing zocht door vrouwen zijn aangepakt die daarin werden tegengewerkt.”
De afgelopen jaren maakte Vera Gulikers vele onwillekeurige doedelachtige tekeningen, vanuit het clichématige idee van ‘het meisje’ dat bij de telefoon zit te doedelen op een notitieblok en in haar haar krullen in rondjes draait. Ze baseerde de esthetiek van deze tekeningen op onder andere de strips in het meisjesblad Tina waar het ideaal van een geëmancipeerde vrouw de eigenaar van een kledingboetiek was. In haar neo-constructivistisch grote doeken bedekt met abstracte rasterpatronen en pastelkeurige vlekken en vegen krijgen haar contourtekeningen langzamerhand een prominentere plaats. “In de schilderijen probeer ik door die verschillende bronnen te mixen zo dicht mogelijk bij mezelf te blijven. Ik neem daarbij een voorbeeld aan een kunstenaar als Grayson Perry die laat zien dat het veroordeelde decoratieve in de kunst juist in een persoonlijke setting hoge kwaliteit kan hebben. Ik ben ook geïnspireerd door de Amerikaanse Florine Stettheimer die in de jaren tien en twintig van de vorige eeuw in de New Yorkse kring rond Marcel Duchamp in een meeslepende, bijna kinderlijke schilderstijl maatschappelijke taboes doorbrak. Het werk is heel girly en tegelijkertijd politiek van groot belang.”
In 2019 maakte Vera Gulikers haar eerste grote sculptuur; ‘From Dust to Fling, Hoover and Swing’, een meer dan drie meter groot beeld dat werd aangekocht door het Bonnefanten Museum. Het is een in zuurstokkleuren uitgevoerde stofzuiger waarvan de verlengde slang in groen, blauw, geel, roze en paars door de ruimte kronkelt. ”De stofzuiger is een huishoudelijk attribuut dat ik veel gebruik, omdat ik op mijn sculpturen flock toepas en de kleine haartjes daarvan steeds opgezogen moeten worden anders zit mijn hele atelier onder. Het beeld is uitgevoerd in plasticrète, een soort kunsthars.”Inmiddels heeft ze nog twee grote sculpturen gemaakt: ’The Model (Hush and Hurl)’ uit 2021, aangekocht door de collectie van AKZO Nobel Art Foundation en ‘The Strecher (Fudge and Smudge)’ uit 2022 voor het ING House in Maastricht. Daarin figureert ze zelf als model, waarbij haar ledematen op soortgelijke wijze als de losgeslagen stofzuigerslang door de ruimte slingeren. Ze poseert in die sculpturen zelf als muze en verwijst ermee naar traditionele beeldtypen zoals boegbeelden op schepen en kermisreclames van fenomenen als het doorgezaagde meisje. Anders dan haar schilderijen zijn deze beelden een dolgedraaide vorm van figuratie, meeslepend en opwindend, vrolijk en freaky. “Het beeld ‘The Model (Hush and Hurl)’ is een commentaar op het stereotype denken over de rol van de vrouw in de schilderkunst, maar daar hoef je wat mij betreft niets van te weten. Het gaat erom wat je er zelf in ziet, een kunstwerk functioneert toch altijd op de een of andere manier als een spiegel. Pas in tweede instantie valt je wellicht op dat er een diepere laag achter zit. Ik heb mijn doedeltekeningen met deze sculpturen ruimtelijk gemaakt. Ik ga in dit werk na hoe de beeldvorming van de vrouw – in de klassieke schilderhouding met lange dunne benen – op mij betrekking heeft.”