Een archeoloog van onze foute tijd — uit ‘Weten wat je ziet’ van Alex de Vries
Nu onze nieuwe publicatie ‘Weten wat je ziet’ is verschenen, publiceren we regelmatig interviews uit deze bijzondere uitgave met dertig atelierbezoeken van Alex de Vries. ‘Weten wat je ziet’ is een verzameling interviews die een uniek, veelkleurig portret vormen van de hedendaagse kunstwereld, waar de lezer in kan blijven grasduinen. Bestel je exemplaar hier.
In oktober 2019 exposeerde Guillaume Bijl in de expositieruimte Het Blauwe Paviljoen van Galerie Mieke van Schaijk in ’s-Hertogenbosch. De kunstenaar uit België liet er onder meer een Sorry-installatie zien: een monumentale beschilderde bronzen meeuw gesitueerd in een golfterrein. De kunstenaar maakt vanaf het eind van de jaren zeventig furore met zijn Transformatie-installaties, Situatie-installaties en Compositions Trouvées waarin hij realiteit en niet-realiteit met elkaar vermengd. Centrale vraag is waar Bijl met zijn Sorry-installaties nu eigenlijk excuses voor maakt.
De grote installatie die Guillaume Bijl in ’s-Hertogenbosch toonde, heeft hij oorspronkelijk gemaakt voor het Natuurpark Zwin bij Knokke.
Guillaume Bijl: “Het is een meeuw met een half-vis half-vrouw figuur ontleend aan L’Invention Collective, een beroemd schilderij uit 1934 van René Magritte, en toeristische beeldjes van zeeleeuwen en dergelijke. De installatie in het Zwinpark was aan het strand en verschilde in die zin van de presentatie in ’s-Hertogenbosch die kleiner en met kunstgras in een gerenoveerde kapelruimte is uitgevoerd. In Knokke was het vooral een installatie in het zand aan zee met een geluidstoevoeging van zeemeeuwen.”
De installatie heeft Bijl omringd met andere in toeristenwinkels gekochte beeldjes van zeemeeuwen en vitrines met in winkels gevonden uitstallingen. “Ik vind die in Brussel, in Berlijn en in New York. In de compositie van witte, gipsen beelden in deze tentoonstelling is de hele geschiedenis opgenomen: Napoleon, Elvis Presley, Marilyn Monroe, de Grieken en de Romeinen. Maar ik ben niet zo bezig met connotaties en symboliek. Het is een fragmentje uit een handel uit de twintigste eeuw. De andere compositie van een verzameling bruidsparen zou een etalage kunnen zijn in een toeristenwinkel. Ik heb ze gekocht in Italië. En in Antwerpen zijn goede antiekwinkels.”
Aan het begin van zijn loopbaan maakte Guillaume Bijl vooral transformaties van kunstruimtes. In een beursstand op de Kunstbeurs van Bazel in 1984 installeerde hij een pseudolampenwinkel. Die sloeg in als een bom, vooral ook door de radicale vorm. Hij becommentarieerde daarmee het Belgische staatsbeleid om bestaande kunstruimtes andere functies te geven. Hij reageerde daarop door presentatieruimtes in te richten als reisagentschap of autorijschool, een schietoefenzaal of een vergaderzaal voor ambitieuze politici. Deze realistische decors gaf hij tien jaar later een pendant met zijn Sorry-installaties die abstracter, absurder en surrealistische van samenstelling waren.
Bijl: “Omdat ze zo afwijken van wat men van mij gewend was, heb ik ze Sorry-installaties genoemd. Om te beginnen omdat ik eens iets anders wilde maken, vrijer. Ik ging vreemd van mijn eigen realistische vorm, daarom: ‘sorry’. En het is ook zo’n woord dat te pas en te onpas wordt gebruikt, internationaal. Als je iemand op zijn tenen trapt, zeg je sorry, maar iemand als Trump kan het ook zeggen als-ie op de verkeerde knop drukt. Oh sorry, de wereld vergaat.
Ook mijn Compositions Trouvées zijn anders, want dat zijn scènes die je als etalage kunt aantreffen of als een hoekje in een antiekwinkel. Ik ben altijd vertrokken vanuit de inhoud. Meestal is dat sarcastische of ironische maatschappijkritiek, niet zozeer filosofisch en zeker niet symbolisch. Het is eerder een afrekening met onze tijd. Dat heb ik ook in lichtere vormen gedaan met een pruikenwinkel of een change office (wisselkantoor, red.) in 1998 in het Shaffy Theater in Amsterdam. Ik weet natuurlijk dat ik een soort van avant-gardist was of nog altijd ben. Ik noem dat de archeologie van onze – tussen aanhalingstekens – beschaving. Ik laat een archeologie zien van mijn tijd, ook in de Sorry’s omdat ik meestal readymade kunst maak.”
Met zijn readymades verwijst Guillaume Bijl onomwonden naar het werk van Marcel Duchamp over wie Joseph Kosuth schreef dat alle kunst na Duchamp conceptuele kunst is. Maar er zijn meer invloeden te onderkennen in zijn werk. In de jaren zestig werd hij geïnspireerd door kunstenaars als Tom Wesselman, Jim Dine en Edward Kienholz. Ook noemt hij expliciet het werk van stanley brouwn. Veel indruk maakte Vito Acconci met zijn Following Piece waarbij hij ongevraagd iemand volgde en fotografeerde. De wisselwerking tussen kunstpubliek, buitenstaanders en het werk als zodanig fascineert hem. De tentoonstelling Op losse schroeven in 1969 in het Stedelijk Museum Amsterdam was voor hem een revolutionair inzicht wat dat betreft. De relatie tussen fictie en realiteit is in het werk van Bijl altijd een ontregelende factor.
Guillaume Bijl volgde geen kunstopleiding en is een betrekkelijke laatbloeier. Zijn eerste installatie maakte hij toen hij 33 was en het duurde een jaar of vijf voordat hij zijn eigen stijl en vorm vond. Hij werd toen beschouwd als een van de pioniers van de revival van de readymade. Hij werd namens België uitgezonden naar de Biënnale van Venetië in 1988 en naar de Documenta in Kassel in 1992. Daarmee werd hij een hot artist met meer dan vijftien galeries in de wereld. Na vijftien jaar was hij dat zo beu dat hij er abrupt mee stopte en voor zichzelf begon. Dat bleek nogal desastreus voor zijn marktwaarde, zodat hij inging op het aanbod om professor aan de kunstacademie van Münster te worden, waar hij als ‘ongeschoolde’ zelfs nog een jaar vice-rector is geweest. Inmiddels heeft hij weer een stuk of zes, zeven galeries.
Typerend voor de werkwijze van Guillaume Bijl is dat hij zijn ideeën laat uitvoeren door medewerkers. “Ik doe niet veel, want ik kan niet veel,” zegt hij daarover en hij vergelijkt zijn praktijk met de ateliers van Rembrandt en Rubens die hun werk grotendeels door assistenten lieten uitvoeren. In ambachtelijke zin beperkt Bijl zich tot het toepassen van dubbelzijdig plakband.
Het afgelopen decennium heeft Bijl meerdere reeksen bronzen beelden laten maken, zoals Feestelijke beeldenreeks bij de RAI in Amsterdam in 2014. Hij noemt ze sculptuurtaferelen: levendige, realistische figuratieve beelden van was of polyester, gemaakt in een tijd dat beeldende kunst daar nogal vies van was.
Opvallend is dat Guillaume Bijl nooit een atelier heeft gehad. Hij maakt zijn werk ter plekke of treft zijn installaties ergens ter plekke aan. Hij is een in situ kunstenaar. De reden daarvoor omschrijft hij naar aanleiding van zijn composities in ’s-Hertogenbosch als volgt: “Ja, ik maak er een stukje antiekwinkel van om een fenomeen van onze tijd te laten zien. Het zijn fragmenten van deze tijd, hoe mensen trippen op bepaalde beelden, zoals die in een vitrine met hondenspeeltjes.
Ik heb in 2016 voor Manifesta in Zürich een hondensalon gemaakt: Dogsalon Bobby. En nu heb ik een Belgische hondensalon gemaakt: Dogsalon Daisy. Daarvoor moet ik dan wel op zoek en zo kom ik in al die winkels en dat is dan nieuw voor mij, want ik heb nooit een hond gehad. Ik heb een kat. Dan zie ik al die speeltjes en dan denk ik, dat is toch niet mogelijk. Daarom heb ik er een compositie van gemaakt. Ik ben een archeoloog van onze foute tijd. Ik heb ook wel van die banale kitscherige museumpjes gemaakt, zoals een Lederhosenmuseum, een Bidetmuseum, een Stemhokkenmuseum in een reeks die ik later cultureel toerisme genoemd heb. Zo heb ik een Romeinse straat gemaakt in Middelheim, het Antwerps sculpturenpark, een aanrader voor iedereen. Ook heb ik een archeologische opgraving van een huis uit de twaalfde eeuw gemaakt op de Busan Biënnale in 2006 in Korea. Het is een spel over echtheid en fictie. Het is een draad door mijn werk. In die reeks van archeologische sites heb ik ook dat werk in Münster gemaakt van een opgegraven kerk.”
Nog altijd blaakt Guilaume Bijl van politiek engagement als hij zich uitspreekt over de culturele situatie in België die hij tien keer slechter vindt dan in Nederland waar het volgens hem nog steeds een paradijs is voor kunst en kunstenaars omdat er meer ondersteuning is. Hij weigert mee te gaan in de gedachte dat de kunst in België beter zou zijn omdat de subsidiëring er minder is en de kunstenaars er slechter worden behandeld. Dat kunstenaars beter zouden zijn als ze meer lijden, daar gaat hij niet in mee.
“De rijkdom van Vlaamse kunstenaars – oh dat woord ‘Vlaams’ wil ik niet meer uitspreken vanwege die verschrikkelijk fascistische partijen in België tegenwoordig – is dat ze vier talen spreken. Dat zou een kleine verklaring kunnen zijn voor hun succes. Je beeldtaal is dan ook ruimer. Als je Engelse filmsterren in de cinema nog nooit Engels hebt horen spreken, zoals in Frankrijk, dan is dat een beperking. Bijgevolg is hun blik op de wereld benauwder.”
Een opvallend bescheiden werk in zijn tentoonstelling in ’s-Hertogenbosch bestaat uit een pollepel met een biljartbal erin die hij omschrijft als een sorry’tje. “Als kunstenaars zijn we vaak genereus en doen we mee aan veilingen van ons werk voor een goed doel – kankerbestrijding en zieke kinderen – zo is dit werk ook tot stand gekomen. Eerder had ik in 1987 een vogelnestje gemaakt met in plaats van eieren drie biljartballen. In 2020 werd ik gevraagd voor een veiling in Kortrijk van een pollepelfirma en die wilde dat we iets deden met een pollepel. Zo gaat dat. Zo ontstaan nieuwe werken vanuit die zeer vreemde vragen. Er hebben wel dertig kunstenaars aan meegedaan. Het werd ook verkocht. Dus ik heb mijn bijdrage aan het goede doel geleverd. Dit is er een variatie op. Een tweede versie met een andere pollepel en een andere bal. Mieke van Schaijk van de galerie zei namelijk: uw prijzen zijn nogal hoog, hebt u niet een paar goedkope werkjes? Dit is dus het goedkoopste werk, op aanvraag van Mieke.”