Een spekkoek van indrukken — uit ‘Weten wat je ziet’ van Alex de Vries
Nu onze nieuwe publicatie ‘Weten wat je ziet’ is verschenen, publiceren we regelmatig interviews uit deze bijzondere uitgave met dertig atelierbezoeken van Alex de Vries. ‘Weten wat je ziet’ is een verzameling interviews die een uniek, veelkleurig portret vormen van de hedendaagse kunstwereld, waar de lezer in kan blijven grasduinen. Bestel je exemplaar hier.
In haar kunstenaarspraktijk die inmiddels bijna veertig jaar omvat is Mirjam Bürer blijvend op zoek naar haar plaats in de wereld. Welk onbekend terrein ze ook betreedt, ze gaat na hoe ze haar positie in de ruimte kan bepalen. “Het is een noodzaak die ik altijd voel,” zegt ze daarover. “In mijn werk zoek ik uit hoe ik me verhoud tot de situatie waarin ik me bevind. Ik zoek altijd mijn plek en droom er zelfs over. Waar ik ook kom, meestal ben ik er al geweest. Ik kan het me voor de geest halen en er in mijn werk uitdrukking aan geven.”
Mirjam Bürer groeide op in Amsterdam. Haar vader was begin jaren vijftig vanuit Indonesië naar Nederland gekomen waar hij zijn Javaanse verleden probeerde af te sluiten. Alleen al door de woonomgeving in Nieuw-West waar veel Indische Nederlanders woonden, was dat zo goed als onmogelijk.
Mirjam Bürer: “Tramlijn 13 naar Nieuw-West heette toen niet voor niets het ‘knoflooktrammetje’. Veel van onze kennissen kwamen ook uit Indonesië, zoals de Ratelman met zijn klapperende kunstgebit, en met het eeuwige dominospel. Mijn vader trouwde met een Nederlandse en was ambtenaar bij een bank. Na verloop van tijd liep het huwelijk mis. Mijn oudere zus en ik zijn bij mijn vader opgegroeid. Mijn moeder kreeg later nog twee dochters van verschillende vaders en ik had wonend bij mijn vader nog anderhalf jaar een Duitse stiefmoeder. Ik heb door die gespleten situatie altijd behoefte gehad aan een geborgen persoonlijke ruimte en die probeer ik waar dan ook te vinden.”
De laatste jaren verblijft ze met enige regelmaat in het Duitse Leipzig om deel te nemen aan het internationale kunstprogramma Pilotenküche. Eerder al, vanaf 2007, begon ze in Yogyakarta op Java gedurende een aantal maanden per jaar aan samenwerkingsprojecten deel te nemen, onder meer met Mella Jaarsma van het Cemeti Art House. “Ik heb heel lang mijn Indonesische afkomst niet bewust opgezocht, maar het was onvermijdelijk om me ermee te verstaan. Ik ben aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht opgeleid als een individualistische kunstenaar met een zelfstandige manier van werken en een persoonlijke beeldtaal. Dat ik altijd al ambachtelijke, illustratieve en decoratieve uitgangspunten voor mijn werk had, was in het modernistisch idioom dat hier gangbaar is wel ‘verdacht’; dat werd in de autonome kunst toch niet echt serieus genomen. In Indonesië is het werken in collectieve verbanden met een gezamenlijke verantwoordelijkheid veel meer gemeengoed en daar ben ik me meer in gaan verdiepen. Toch heb ik een grote behoefte om als individuele kunstenaar erkend te worden voor mijn bijdrage aan de beeldende kunst. Dat zorgt voor dilemma’s als het gaat om het presenteren van mijn werk. Ik wil toch gezien worden in mijn eigen verstandhouding met de wereld en over kunst in het leven.”
Die behoefte om bevestigd te worden in haar persoonlijke beeldtaal en het verlangen om daarmee in een met anderen gedeeld ideaal te functioneren, veroorzaakt de variëteit in haar werk; uiteenlopend van de weergave van grootschalige, monumentale industriële skeletbouw tot de intimiteit van de binnenkant van de muts die ze op haar hoofd draagt. “Ik ben er altijd mee bezig om de ruimte die ik ervaar een persoonlijke invulling te geven. De binnenkant van een muts of de bouwkundige constructie van een fabriek verschillen wat dat betreft voor mij niet wezenlijk van elkaar.” Dat blijkt wel uit de tekeningen van een baret waarvan ze de binnenkant bijna naar buiten keert. De geschilderde of getekende weergaves van aan elkaar gemonteerde architecturale geraamtes doen in formaat en benadering niet voor elkaar onder.
Hetzelfde geldt voor haar bewerkingen van krantenpagina’s. Mirjam Bürer pluist dagelijks de krant uit om het wereldnieuws te volgen en selecteert daaruit fragmenten die ze handmatig bewerkt. In het verlengde van haar grafische werk – Bürer heeft bij het Grafisch Atelier Utrecht en in haar voormalige eigen zeefdrukwerkplaats een indrukwekkende vaardigheid in grafische technieken ontwikkeld – bewerkt ze krantenpagina’s met de witte correctievloeistof Tipp-ex waarmee ze aan foto’s bij de berichten een persoonlijke invulling geeft. Dit monnikenwerk is geïnspireerd door minimalistische kunst, maar is tegelijkertijd een allesomvattend, bijna illusionistische representatie van een onbegrijpelijke wanorde waarin ze accenten legt. Ook hierin is ze op zoek naar een specifieke ruimtelijkheid, een tastbare bewerking van een voorstelling van de werkelijkheid die haar verbaast en bevreemdt.
De vraag in het werk van Mirjam Bürer behelst vrij letterlijk waarmee zij zich afgeeft; haar engagement met haar plaats in het bestaan en hoe ze daar persoonlijk invulling aan geeft. Een serie werk toont een grote hoeveelheid schoonmaakwatjes – make–up pads – waarmee ze zich dagelijks van haar oogschaduw ontdoet. Deze weerslag van een dagboekachtige registratie veroorzaakt in de collages die ze ermee maakt een landschappelijk beeld. Het is vergelijkbaar met de aarduitwrijvingen van de ZERO-kunstenaar herman de vries die overal ter wereld aarde verzamelt om de kleur ervan op papier aan te brengen.
Bij Mirjam Bürer is dit werk een nadere uitkomst van tekeningen onder de titel ‘My beautycase, een attribuut dat voor tal van vrouwen een gekoesterd houvast in het leven is. Ze heeft er zelf een ambivalente verhouding mee, omdat ze is opgevoed vanuit de opvatting dat je altijd verzorgd en opgemaakt voor de dag moet komen tegenover de vanzelfsprekendheid van het met vlekken en vegen besmeurd raken tijdens het dagelijkse werk op het atelier. In haar tekeningen van de opengeklapte beautycase draagt zij zichzelf op buiten zichzelf te treden met teksten als ‘Lets draw together’. ”Met make–up verberg je jezelf, maar uiteindelijk gaat het erom dat je met anderen in contact wil komen. Je bent altijd op jezelf aangewezen en je bent hoe dan ook alleen, zelfs in de liefde, maar het komt erop aan samen te zijn, om er voor elkaar te zijn.”
Alledaagse gebeurtenissen en waarnemingen vormen de grondslag voor de verbeelding die Mirjam Bürer in haar werk nastreeft. Altijd komt haar verstandhouding met de natuurlijk omgeving in haar werk terug, zoals in de tekeningen van de grassoorten die ze overal tegenkomt. In Leipzig raakte ze geïnteresseerd in de manier waarop mensen persoonlijk invulling geven aan de Kleingarten (volkstuinen) die vandaag de dag vooral door Turkse en Marokkaanse mensen worden verzorgd te midden van complexen die eerder waren voorbehouden aan Oost-Duitse arbeiders. Ze maakte er een simpele smartphonefilm van die ouder werk van haar in herinnering roept van groenstroken in onherbergzame Aziatische landschappen zonder horizon. Ook heeft het verband met haar publicaties Local = Global uit 2001 en Gross National Happiness uit 2004 waarin ze met kunstenaars en wetenschappers, politici en denkers de betekenis van natuur en milieu voor het welzijn van de aarde aan de orde stelde.
“Mijn werk gaat altijd over persoonlijke positiebepaling in de gelaagde ruimte van waarnemen en denken,” zegt Mirjam Bürer. “Ik zie mijn werk als een spekkoek van indrukken, observaties, gedachten en verbeeldingen waarmee ik op talloze manieren uitzoek hoe ik me tot het leven verhoud. Ik doe dat ook al meer dan dertig jaar in mijn werk als docent op de Academie St. Joost in Breda en ’s-Hertogenbosch. In mijn verstandhouding met de studenten word ik er steeds weer op gewezen dat er verschillende perceptielagen zijn om de wereld via de kunst te begrijpen. Voor mij zijn visuele associaties daarbij noodzakelijk en vanzelfsprekend. Door het tekenen van de binnenkant van de muts, een soort draagbaar museum, zie ik dat die tekeningen lijken op de illustraties van paddenstoelen in een boek dat ik heb. Daardoor kan ik weer aan het werk met de hoeden van paddenstoelen; zo kan ik tegelijkertijd heel dicht bij mezelf blijven of van een grotere afstand kijken naar mijn plek in de ruimte en welke sporen ik nalaat.”