Wat we dragen, wie we dragen – over Wall Work van Jack Eden
Laure van den Hout bezocht in een privéwoning op het Noordereiland in Rotterdam de solotentoonstelling Wall Work van Jack Eden die, in de intimiteit van huiselijke omgeving de grenzen tussen wat zich normaliter publiekelijk voltrekt en wat achter de schermen blijft, doet vervagen.
Mijn verlangen heeft een richttijd nodig, ben ik achtergekomen. Waar ik vroeger geduldiger was, meer de tijd de dingen liet uitspinnen, is nu zelfs een ‘dat het gaat gebeuren’ lang niet altijd geruststellend genoeg, maar dringt een ‘wanneer’ zich op. Ik ben vaak pas op rust als ik de tijd en plaats van iets weet.
Vorige week donderdag was de plaats en de tijd van de dingen een specifiek appartement op het Noordereiland in Rotterdam om 20:00 uur. Daar, in de huiselijke omgeving, vervaagt de solotentoonstelling Wall Work van kunstenaar Jack Eden de grenzen tussen wat zich normaliter publiekelijk voltrekt en wat achter de schermen blijft.


De laatste keer dat ik kunst ging kijken in een huiselijke omgeving moet twee jaar geleden zijn geweest, in Berlijn. Toen ik samen met een vriendin verschillende privé collecties bezocht. Hoe cureer je een slaapkamer, wat te doen met de kinderkamers, en dan zijn er nog kaders van specifieke vertrekken als een badkamer of toilet. De materialiteit van iets, het hoe, en het verbeelde, het wat, kwamen erdoor in nieuw licht te staan. Bovendien waren de bewoners van het huis gewoon thuis. Dat persoonlijke maakte het voor mij moeilijker om mijn handen ervan af te trekken. In tegenstelling tot kunst in de museale ruimte, die meer dan eens murw maakt – ‘o ja, ze hebben hier ook werk van die ene grote naam’. Een kunstverzameling die zich ophoudt in de privéomgeving maakt de menselijke drang naar betekenisgeving invoelbaar, en dat bood mij een ander soort nieuwsgierigheid om mee naar het getoonde te kijken.
Waar het nog altijd dominante model van de white cube alles tot kunst transformeert, maakt de aard van de huiselijke omgeving op het Noordereiland dat ik weet dat niet alles kunst is. Maar alsnog is een totaalinstallatie niet uit te sluiten. Neem dat ene boek dat uit de rij met ruggen is gehaald en pontificaal met het voorplat naar mij als kijker is gedraaid: END OF LOVE. Wellicht staat het boek altijd zo, maar nu is het een geste die meeweegt in mijn ervaring. Hoewel deze titel anders doet vermoeden, wijst hij mij er juist op dat het sociale domein een zachtere omgeving is om naar kunst te kijken. Misschien is het een open deur, toch ontroerde die gewaarwording me. De grenzen waarnaar we zo op zoek zijn als het om kunst gaat (en niet alleen als het om kunst gaat) zijn niet zo eenduidig, hoe graag sommigen ook een ‘kunst ja/nee’-handleiding zouden willen hebben. De intentionaliteit wordt in de huiselijke omgeving veel meer verlegd naar mij als kijker, met welke ogen bezie ik wat.
Wall Work speelt in op conventies van wat aan wie getoond wordt: dat wat plaatsvindt in de studio van de kunstenaar – berekeningen, schetsen – wordt geflankeerd door kunstwerken die af zijn en in publiek toegankelijke ruimtes getoond kunnen worden. Met het typen van het woord ‘af’ zet ik mezelf gelijk klem, want: een kunstpraktijk is niet statisch, een kunstwerk is een stolling van een idee of materiaal op een bepaald moment. In Wall Work wordt dat invoelbaar door wat zich in het atelier voltrekt in een andere context te plaatsten, op gelijke voet met sculpturen die in een expositieruimte te zien zouden kunnen zijn.


Ik denk nog altijd dat een van de meest treffende manieren om ons bewust te maken van de structuren en systemen waarin we leven, is om ze te ontmantelen, te deconstrueren en ze als zodanig te tonen. In de keuken op het Noordereiland hangt Plinth for no one drawings (2022), een kunstwerk dat precies dat doet. Het zijn twee A4, waarvan één in een kleur die niet zeegroen is, maar die ik toch niet beter weet te omschrijven dan dat, waaruit twee sokkels zijn uitgesneden. De uitsparingen leggen de muur erachter bloot. Het verheffen en oprichten dat een sokkel doorgaans doet, blijft hier aan de muur hangen, het is een lege ruimte, suggestief. Wat hijsen we in het zadel, voor wie of wat richten we een monument op, en welke rol spelen ruimtes daarin? Het museum, de galerie, de kunstruimte: het zijn per definitie sokkels, hoe laagdrempelig ze vandaag de dag ook willen zijn.
Een paar vertrekken verder ligt op bed een grote achthoekige vorm uit gipsplaat: Plasterboard maquettes for the five Platonic solids (octahedron, 2020). Het witte beddengoed trekt plooien waar het volume zich in het zachte oppervlak drukt. Het dekbed dat normaliter een of meerdere mensen omsluit, wordt nu van haar functie ontdaan. Het plooibare wordt het maakbare: het bed een sokkel.
Zuilen, pilaren, sokkels: ze dragen iets. Ik ben weer terug bij het verlangen, waarvan ik nog steeds niet goed weet hoe ik het moet dragen. Als ik het bij mezelf houd, wat is dan haar betekenis? Als ik het deel met naar wie of wat het uitgaat, wordt het dan dragelijker? Is dat waar onze behoefte aan betekenisgeving uit voort komt? Om een almaar wachten zinvol te maken, een ‘wanneer’ te scheppen? Er is een raar soort verantwoordelijkheid die gepaard gaat met intimiteit, iemand toelaten in een domein waar de buitenwacht niet per se aanwezig is. Wie vertrouw je, wie kun je vertrouwen en hoe leef je met de schoonheid van oprecht gewonnen vertrouwen? Wall Work leert me daar iets over, niet in woordelijke zin, maar verbeeld in een verlangen.

—
De tentoonstelling Wall Work van Jack Eden is gecureerd door Matt Retallick en is nog tot en met 21 juni 2025 op afspraak te bezichtigen. Dat kan door Jack een privé berichtje te sturen op Instagram (@jackedenart).