Zomertip: Lijn 830
Maar weinig activiteiten zijn zo zomers als reizen zonder bestemming. Laure van den Hout werd tijdens een busrit van Leiden naar Schiphol herinnerd aan een door Per Kirkeby ontworpen bushalte: ‘De bushalte, niet langer een tussenstation, bijna thuis, bijna bij het museum, bijna bij de persoon die ik ga bezoeken, maar een opzichzelfstaande plek om bezocht te worden.’
Een paar weken terug zat ik in de bus van Leiden naar Schiphol vanwege treinstakingen. Ik had ertegenop gezien, ruim 50 minuten in de bus. Maar bij het instappen bleek dat we gratis mee mochten én dat de bus rechtstreeks zou gaan. Het viel me mee en ik voelde zelfs een soort dankbaarheid die zich had kunnen vertalen in de woorden ‘goede service’, ware het niet dat ik dat een beetje potsierlijk vond in de wetenschap dat dit de vierde staking in twee weken tijd was.
Bijna op bestemming verliet de bus de A4 en draaide een ventweg op. Vanuit het raam zag ik op een braakliggend stuk grond een constructie van kolommen, opgetrokken uit betonblokken, boven en onder dicht. Ervoor was een stuk gras weggeslagen of afgegraven waardoor het geheel op een minimalistische tempel leek van een beschaving uit een ver verleden. Ik vroeg me af of het een kunstwerk was.
Ik moest erdoor aan mijn bezoek aan het Duitse Neuss denken, zo’n twee maanden geleden, waar ik gecharmeerd raakte van een door Per Kirkeby ontworpen bushalte. Kirkeby is onder meer bekend van zijn sculpturen uit rood baksteen, vaak met kolommen en soms met bogen – meestal hermetisch in de zin dat je denkt erin te kunnen maar dat dat niet zo is. Zoals bij zijn sculptuur in het beeldenpark van het Kröller-Müller Museum.
Meerdere keren reed ik langs de bushalte in de paar dagen dat ik in Neuss was. Nooit zag ik er iemand zitten, een bus stoppen of überhaupt passeren. Tussen de bushalte en de weg bevond zich een strook waar het gras welig tierde. Het leek daardoor alsof de bushalte niet echt bereikbaar was, zich onttrok aan zijn functie. Ik parkeerde de auto in de berm, stak over en ging op het bankje zitten in het bushokje – waarvan ik me afvroeg of het deel was van het ontwerp, zo zag het er namelijk niet uit – en keek naar het verkeer op de 70-weg waarvan ik zojuist deel had uit gemaakt. Auto’s en, in een smalle strook ernaast, fietsers.
Zo werd de bushalte in mijn ogen zelf een bestemming. Ik schepte daar genoegen uit – ook al was het misschien slechts een momentopname. De bushalte, niet langer een tussenstation, bijna thuis, bijna bij het museum, bijna bij de persoon die ik ga bezoeken, maar een opzichzelfstaande plek om bezocht te worden.
Het lijkt een raar reisdoel: een bushalte waarvan niet eens zeker is of hij echt in onbruik is geraakt. Voor mij was het de vondst van de trip. Waarom? Het zette me aan tot nadenken. Over wat dat eigenlijk behelst, aankomen en vertrekken bij een kunstwerk. In overdrachtelijke zin. Er zijn momenten in je leven dat je een werk onder ogen komt en denkt: ja, dit herken ik, dit heeft iets met mij te maken. Zonder dat je wist dat je ernaar op weg was. Wonderschoon. Onverwachts aankomen bij een plek die geborgen voelt. Een plek die je inspireert, je in vervoering brengt, je aanzet tot denken, en waar je vervolgens naar kunt terugkeren. Dat is voor mij de magie van een kunstervaring. Bovendien leverde het een goede vraag op voor openingen en feestjes: wat is het eerste kunstwerk waar je bij aankwam?