Atelierbezoek: Romee van Oers “Ik schilder vanuit mijn hele lichaam”
Het atelier van Romee van Oers (Zoeterwoude, 1993) in Breda kijkt uit op een braakliggend terrein, aan de rand waarvan een half afgebroken fabriek staat. De fabrieksgevel laat in reliëf zien welk gedeelte van de zaagtandvormige dakconstructie al is afgebroken. Die aanwezigheid van afwezigheid is terug te zien in haar werk. Haar schilderijen zijn deels onbeschilderd, waardoor er iets voorstelbaar wordt gemaakt wat er niet is.
Aan haar werk is te zien dat de schilderkunst voor Romee van Oers een vanzelfsprekende uitdrukkingsvorm is. Ze is de dochter van bioloog en schilder Lauran van Oers (1963), waardoor ze het beeldend denken altijd heeft gekend en verkend. Na een voorbereidend jaar aan de KABK in Den Haag studeerde ze aan de Academie St. Joost in Breda (2012-2016). Romee van Oers: “Daar heb ik altijd moeten verantwoorden waarom ik schilder. Ik was de enige van mijn jaargenoten die consequent schilderijen maakte. Het gaat mij erom dat een beeld heel tastbaar is op het doek en dat het dichtbij is. De wankele intimiteit ervan heeft betekenis voor mij. Wat ik schilder, moet ik graag willen schilderen. Na mijn eindexamen was er veel belangstelling en waardering voor mijn werk. Daardoor kon ik mijn werk op goede plekken laten zien. Ik heb er veel van geleerd en het heeft bijgedragen aan het netwerk dat ik heb opgebouwd. Maar het was ook nieuw, spannend en veel en ik moest nog uitzoeken hoe daarmee om te gaan. Daardoor voelde het alsof ik weinig tijd had om te reflecteren op wat er gebeurde en ik kon me minder goed concentreren op nieuw werk. Nu heb ik een beter beeld van wat voor mij realistisch is om bijvoorbeeld in een jaar te doen en heb ik meer overzicht. Ik deel mijn proces in in periodes van geconcentreerd werk maken, exposeren en veel bekijken en schrijven.
Ik ben nu schetsen aan het maken van lijnenconstructies gebaseerd op een wasrek. De was ophangen is iets wat heel dicht bij me staat. Ik groeide op in de polder bij Zoeterwoude in een boerderij. Hoe daar de lakens aan de lijn hingen, is een beeld dat ik niet vergeet. De was heeft altijd iets lichamelijks en persoonlijks. Vormen moeten ergens vandaan komen, voordat je ze kunt abstraheren tot schilderkunst.”
Er zijn schilderijen die je kunt lezen en daardoor als een vertelling functioneren. De schilderijen van Romee van Oers zijn onleesbaar. Ze maken geen verhaal zichtbaar, maar een observatie, een vorm van kijken naar de spanning tussen de dingen. Ze hebben een gedaante die bestaat uit materiaal, vorm en beweging. Hoewel haar werkwijze refereert aan een schrijfwijze, aan calligrafie, geeft ze geen talige uitdrukking aan de waarneming. Toch is het werk meer dan fundamentele schilderkunst. Het gedrag van verf op een ondergrond is niet haar eigenlijke onderwerp, hoewel ze nadrukkelijk gebruik maakt van de eigenschappen van die aspecten van de schilderkunst. Romee van Oers maakt schilderijen die laten zien hoe krachten en houdingen op elkaar inwerken: spankracht, duwkracht, trekkracht, tegenkracht, zwaartekracht. Daarvoor zet ze objecten in die ze niet naschildert, maar schilderkunstig weergeeft in vloeiende bewegingen op een gegrond doek. Haar kwast is een prothese, een verlengstuk van haar lichaam waarvan de grootte bepalend is voor de omvang van het doek. In een proces van aantrekken en afstoten legt ze relaties tussen de dingen onderling en hun omgeving, die je ook op menselijke verhoudingen kunt toepassen.
Haar kwast is een prothese, een verlengstuk van haar lichaam waarvan de grootte bepalend is voor de omvang van het doek.
Juist doordat er weinig op haar doeken te zien is, ontstaat er bij het bekijken van haar werk een veelheid aan waarnemingen. Hoe minder er is geschilderd, hoe nadrukkelijk zich voordoet wat er wel met verf is aangebracht en wat niet is geschilderd. De verhouding tussen verf en lege ruimte is bij haar gelijkwaardig in betekenis. Om die relatie te benadrukken schildert ze op ongespannen doek waarvan ze de grenzen, het uiteindelijk kader, pas later bepaalt. Ze schildert in een onbegrensde ruimte om na te gaan waar het schilderij kan bestaan en hoe het zich daarbinnen dan kan manifesteren. Als ze het doek uiteindelijk strak trekt verbeeldt ze definitief die innerlijke spanning die het schilderij zijn betekenis geeft. In feite staat ieder schilderij op knappen. Je kijkt als het ware naar een constructie waarin explosieven zijn aangebracht die, het bouwwerk kunnen doen imploderen. Het is die voelbare spanning die de schilderijen van Romee van Oers een ongemakkelijk aanzien geeft. Steeds dringt de vraag zich op wat er te gebeuren staat.
Vormen moeten ergens vandaan komen, voordat je ze kunt abstraheren tot schilderkunst.
Aan het maken van de schilderijen gaat veel vooraf. Romee van Oers: “Mijn oog valt in de buitenwereld op allerlei verschijnselen waarvan de houding op zich of de verhouding tot de omgeving mij treft. Die fotografeer ik. Uit die voorraad selecteer ik beelden die schilderkunstige potentie hebben. Ik maak dan schetsen om uit te proberen of mijn verwachtingen kunnen worden gerealiseerd. Als ik mijn keuze heb gemaakt, projecteer ik het beeld op het doek, zodat ik kan bepalen welke schilderbeweging ik moet maken. Het is dan nog niet meer dan een illusie, een mogelijkheid. Vervolgens bepaal ik de kleur en het verloop daarvan en maak ei-tempera verf die, voor de dynamiek die ik nastreef, in één keer moet worden aangebracht. Die beweging van het schilderen moet ik oefenen. Die beheers ik niet vanzelf. De maatvoering van wat ik schilder is dusdanig dat ik niet met een enkele kwast kan werken. Al naar gelang de grootte van het doek en de maat van wat ik erop schilder bevestig ik een aantal brede kwasten aan een plank die ik in een lange bak met verf doop. Op bepaalde kwasten breng ik extra pigment aan, zodat er een kleurverloop en een kleurtekening in het schilderij ontstaat. Met die plank zet ik dan één vorm in één handeling op het doek. Voor grotere composities is het nodig meerdere handelingen achter elkaar uit te voeren. Ik schilder vanuit mijn hele lichaam.”
Die nauwgezette werkwijze is niet alleen aan de doeken af te zien maar ook aan het postuur van Romee van Oers. Als schilder is ze choreograaf en danseres in één. Het is die manier van werken die veroorzaakt dat je haar werk niet ‘leest’ maar ‘volgt’. Je ogen bewegen niet van links naar rechts, noch op en neer, maar worden overspoeld door een golvende beweging. Om het anders uit te drukken: je leest het boek niet, maar je ziet de film.
In haar atelier toont ze een recent schilderij dat nog niet is opgespannen. Er zijn vier cilindervormen op te zien. Drie liggen naast elkaar en de vierde ligt boven de tweede en derde van links. De vorm van de cilinders heeft ze ontleend aan simpele PVC-buisjes, die ze ter demonstratie door de ruimte laat rollen. Het schilderij toont een bijna ondraaglijke zwaartekracht. Het bovenste buisje zal de onderste drie uit elkaar dwingen door het gewicht. Het doek is een al beweging die eraan is voorafgegaan en die eruit zal volgen.
Het doek is een al beweging die eraan is voorafgegaan en die eruit zal volgen.
Romee van Oers: “Toeval speelt een grote rol in mijn werk, hoe zorgvuldig ik alles ook overweeg. Ik vertrek vanuit de eigenschappen van het object dat ik als uitgangspunt neem. Ik word door dingen getroffen, omdat ze in mijn ogen aandoenlijk zijn, een ander woord heb ik niet zo gauw tot mijn beschikking. Ze hebben een gedaante, een houding. Ik heb voor mijn werk een tijdje mijn zus als model gebruikt. Niet om haar te portretteren, maar vanwege bepaalde lichaamshoudingen die ze aan kan nemen en die mij ontroeren. Zoals ik naar haar lichaamshoudingen kijk, zo beschouw ik ook objecten die ik tegenkom. Er volgt een psychologische gevolgtrekking uit. Er is steeds de suggestie dat er iets kan veranderen.”
Van 12 maart tot en met 9 mei 2020 exposeert Romee van Oers nieuw werk bij Galerie Franzis Engels in de tentoonstelling ‘Fragmenten van ritme’ waarvoor ze beeldhouwer Lisa Sebestikova heeft uitgenodigd, de winnaar van de Charlotte van Pallandt Prijs 2019 en het Stokroos Stipendium 2019. Romee van Oers: “We zien die expositie allebei als een uitbreiding van ons terrein en onze mogelijkheden. De verbinding tussen ons werk brengen we tot stand door een geluidscompositie waarin te horen is hoe we in onze ateliers werken. Het wordt een soundscape dat op een ander niveau iets verklaart over de aard van wat we maken.”