‘Educatie is eigenlijk wederzijdse overdracht’ – afstuderen met Roelien Klandermans
Wie dit jaar afstudeert heeft een turbulente afsluiting van vier jaar aan de academie. Ateliers sloten, eindexamen exposities werden uitgesteld of afgelast, en stages werden vroegtijdig gestopt. Voor veel studenten autonome kunst is het examen of de afstudeertentoonstelling uitgesteld, maar de jonge kunstdocenten van de docentenopleidingen door heel Nederland studeren wel nu af. Het zijn studenten met frisse ideeën over kunstonderwijs, over hoe de overdracht van kunst eruit moet zien en over welke rol kunst kan spelen in de samenleving anno 2020. Daarom interviewt Mister Motley deze studenten over hoe de afgelopen periode voor hen was, hun afstudeerproject en hun toekomst. We bellen met studenten uit Leeuwarden, Zwolle, Amsterdam, Groningen, Maastricht, Tilburg, Arnhem, Utrecht en Rotterdam. Vandaag Roelien Klandermans uit Leeuwarden.
Roelien liep het afgelopen jaar stage bij het Groninger Museum en kreeg de opdracht een rondleiding te ontwerpen voor jonge kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar. Geïnspireerd door de antropomorfe benadering van de hoofdontwerper Allesandro Mendini en rekening houdend met de sterke verbeeldingskracht van kinderen in deze leeftijd, kwam het idee van het ‘bezielen’ van de paviljoens tot stand. Ze besloot personages in het leven te roepen die ontstaan zijn vanuit de verschillende ruimtes in het museum en deze figuren nemen de kinderen imaginair mee aan de hand om zo spelenderwijs de eigenschappen van de museumarchitectuur te kennen.
Waarom vind jij het antropomorfisme en animisme interessant?
“Bij deze begrippen gaat het over het ‘geven van een ziel aan objecten’. Ik vind het boeiend dat jonge kinderen dit automatisch doen, zij praten bijvoorbeeld heel gemakkelijk met objecten. Het is voor hen helemaal niet vreemd om op dingen gezichten te tekenen. Voor volwassenen is dit niet het geval, terwijl je eigenlijk zou kunnen zeggen dat alle onderdelen in onze wereld, van grasspriet tot lamp en van konijn tot mens, bezield zijn. Dat zij allemaal een verhouding aangaan met de wereld waarin ze bestaan. Als volwassenen bijvoorbeeld een glas water omstoten, worden ze toch heel vaak boos op het glas, dat het daar staat. Daarmee verleg je de schuld en daarin zit een vorm van antropomorfisme. Ik vind bijvoorbeeld poppen daarom ook zo interessant. Ook al is het in feite een levenloos object, het komt tot leven, of je nou jong of oud bent.”
En waarom wilde je specifiek dit materiaal ontwerpen voor het Groninger Museum?
“Ik heb altijd van het museum gebouw gehouden, ook toen ik het gedachtengoed nog niet kende. Mendini heeft in dit ontwerp de samenwerking gezocht. Kunst is niet verheven boven de mensen, dat is zijn uitgangspunt en dat vind ik heel mooi. Dat hij ervoor heeft gekozen om het paviljoen samen met andere kunstenaars en architecten te maken. Het gaat in zekere zin minder om zijn eigen ego.”
Wat heb je vervolgens gedaan met dat uitgangspunt van antropomorfisme?
“Ik heb het museumgebouw onderzocht, er zijn verschillende architecten betrokken geweest en die hebben verschillende onderdelen van het gebouw ontworpen. Die paviljoens zijn vervolgens het uitgangspunt geweest voor de personages die ik heb ontwikkeld. Daarvoor heb ik aan museumdocenten gevraagd ‘ als dit gebouw een persoon was, wat voor persoonlijkheid zou jij diegene hebben toebedeeld?’. Ik heb teksten geschreven over de personages en per personage een tas ontworpen met allemaal vakken. Deze tassen krijgen de kinderen mee als ze het museumgebouw doorgaan. Ze gaan letterlijk op reis met de verzonnen figuren.”
Waarom wilde je graag voor deze jongste doelgroep educatief materiaal ontwikkelen?
“Als deze kinderen naar het museum gaan, moet hun motoriek zich nog ontwikkelen. Als je ze neerzet en informatie over ze heen stort, heeft het geen zin. Daar zijn ze te jong voor. Ik vond het uitdagend om een spelende manier te ontwikkelen om ze in aanraking te laten brengen met het museum. Daarnaast vind ik het heel belangrijk dat deze kinderen naar het museum gaan. Ik denk dat een bezoek kan bijdragen aan je ontwikkeling en identiteit. Het gaat dan niet zozeer om het overbrengen van informatie, maar het is belangrijk dat je ze dingen kunt laten herkennen en laten zien. Dat je daarover met ze kan praten, discussiëren en dat ze zo ook leren een mening te vormen. ‘Ik zie dit, waar doet je het aan denken?’ Dat is een andere manier van praten dan wanneer je een discussie voert met een 14-jarige.”
Wat heb je eigenlijk de afgelopen vier jaar tijdens je opleiding voornamelijk geleerd?
“Toen ik begon, dacht ik dat je een bibliotheek moest zijn aan kennis om kunstdocent te kunnen zijn. Wat ik eigenlijk heb geleerd, is dat je altijd van elkaar leert. Je bent misschien een docent, maar leerlingen weten weer andere dingen dan jij. Educatie is dus eigenlijk wederzijdse overdracht.”